Het Gele lis-ooibos groeit in 10 tot meer dan 60 dagen per jaar overstroomde, voedselrijke kommen, afgesnoerde geulen en uitgegraven kleigaten. Zij groeit gewoonlijk op weinig dynamische plaatsen, ver van de rivier, of op beschutte plaatsen waar door het langzaam stromende rivierwater veel klei is afgezet. Voor de rivier het bos bereikt, kan de waterstand al omhoog gaan door kwel. De bodem is kalkrijk (pH 6-7,5). In het door langdurige waterverzadiging zuurstofarme milieu hoopt zich veel organisch materiaal op. Het Gele lis-ooibos komt ook binnendijks op overeenkomstige standplaatsen voor. Door de geïsoleerde ligging in het landschap is de betekenis voor broedvogels en andere dieren groot.
Het Gele lis-ooibos kan door successie ontstaan uit Riet- en Rietgrasgemeenschappen. Na sedimentatie van kleideeltjes kan zij zich ook ontwikkelen uit het Bijvoet-ooibos. Na verdroging kan een door Grote brandnetel gedomineerd zachthoutooibos ontstaan. In de uiterwaarden vormt het Gele lis-ooibos het eindstadium als de standplaats niet verder verandert. Binnendijks kan zich door verdere successie een Essen-Iepenbos ontwikkelen. Ook binnendijks kunnen brandnetels gaan domineren. De aanwezigheid van Grote brandnetel wordt sterk bepaald door de overstroming, bij weinig overstroming kan deze soort gaan overheersen om vervolgens na veel overstroming weer in te storten. Bosbegrazing met grote herbivoren leidt vooral in grotere gebieden tot meer verscheidenheid in het Gele lis-ooibos.
Het Gele lis-ooibos is te vinden langs de benedenlopen van rivieren in het Noordwest-Europese laagland. In Nederland is de associatie de laatste jaren sterk toegenomen en nu de meest verbreide associatie uit de klasse. Zij komt voor in de uiterwaarden van het rivierengebied en daarbuiten binnendijks in de tussen de rivieren gelegen poldergebieden.
Het Gele lis-ooibos heeft geen associatiekensoorten. Zij onderscheidt zich van de twee andere associaties van deze klasse door moerasplanten als Gele lis, Grote kattenstaart, Scherpe zegge, Liesgras, Lidrus en Gele waterkers. Samen met het Bijvoet-ooibos verschilt zij van het Veldkers-ooibos door Rietgras, Dauwbraam, Hondsdraf en Fioringras. Van de klassekensoorten overheerst de Schietwilg, maar ook Katwilg komt veel voor. Minder vaak zijn Amandelwilg en Kraakwilg aanwezig.
Schaminée, J., Sýkora, K., Smits, N. en Horsthuis, M., 2010, Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland, KNNV Uitgeverij Veldgids nr 25, pp. 365-366.