Tot de planten met gele lintvormige bloemen in hoofdjes hoort ook Klein streepzaad, Crepis capillaris. De planten kunnen sterk vertakt zijn en dan veel hoofdjes hebben. De hoofdjes zijn klein ruim 1 tot nog geen 2 cm breed in doorsnee. De planten hebben wit melksap maar geen stekelige bladranden of een sterke ruwe beharing. De pappusharen aan de kleine nootjes zijn sneeuwwit en onvertakt, wat je het beste kunt zien met een loep.
Vanaf begin juni tot in de herfst bloeit Klein streepzaad, of Crepis capillaris (L.) Wallr., dat tot de Composietenfamilie of Asteraceae hoort. Het lijkt wel op Groot streepzaad, maar de hoofdjes met gele lintbloemen zijn veel kleiner in doorsnee, meestal rond 1,5-2 cm. Na de kieming brengt de plant een eerste winter, soms ook twee, door als rozet, met een korte penwortel, gaat daarna in het tweede of derde jaar bloeien en sterft af na de bloei.
De stengel en bladeren zijn weinig behaard, veel en duidelijk minder dan bij Groot streepzaad. De stengel is veel meer vertakt over de hele lengte en soms komen er zelfs meer stengels uit een rozet. De bladeren zitten met een spies- tot pijlvormig geoorde min of meer stengelomvattende voet aan de stengel. Klein streepzaad wordt tot een kleine meter hoog. De bladeren zijn lancetvormig in omtrek, maar ingesneden van bochtig getand tot veervormig gespleten. De zijslippen zijn toegespitst en naar voren toe gekromd. De eindlob is tamelijk lang en vrij spits. De rand van de bladeren is niet omgerold maar vlak, een onderscheid met Akkerstreepzaad. De rozetbladeren hebben een steelachtige voet en vaak is de nerf naar beneden toe rood gekleurd. De planten bevatten wit melksap.
De hoofdjes zijn ruim 1 tot krap 2 cm breed in doorsnede. Het omwindsel van een hoofdje bestaat uit een binnenste en buitenste omwindsel. De buitenste omwindselblaadjes zijn erg kort en aanliggend aan het binnenomwindsel. Dit laatste is een onderscheid met Groot streepzaad, waar de buitenomwindselblaadjes van het hoofdje naar buiten afstaan. De omwindselblaadjes zijn grijs behaard en wat beklierd, maar zeker niet met zwarte klierharen. Verder is de binnenkant van de binnenomwindselblaadjes kaal, een duidelijk onderscheid met Groot streepzaad, waarvan de binnenkant van de binnenomwindselblaadjes juist ruw behaard zijn. Let er op dat Moerasstreepzaad ook een niet behaarde binnenkant heeft van de binnenomwindselblaadjes.
Elk hoofdje bevat heel veel licht goudgele lintbloemen die van buiten naar binnen gaan bloeien. De buitenste lintbloemen zijn naar de top toe vaak steenrood aangelopen. De stijlen zijn vuilgeel van kleur (een onderscheid met onder meer Paardebloemstreepzaad). Als de linten van de bloemen gaan verwelken komt het zogenaamde pappus te voorschijn. Deze sneeuwwitte haren, eigenlijk een gereduceerde kelk, zijn van belang voor de verspreiding van de vruchtjes. Ze zijn niet veervormig vertakt. De rijpe geelbruine vruchten of nootjes zijn klein, hooguit 2 mm en glad. Ze hebben 10 ribben en zijn aan de top weinig versmald hebben geen snavel. De in de lucht zwevende parapluutjes met de nootjes eraan zijn niet allergeen.
Klein streepzaad kan een heel gevarieerde habitus hebben.
MM_130810
Het oorspronkelijke verspreidingsgebied van Klein streepzaad is West-, Zuid- en Midden-Europa. In Australië en Noord- en Zuid-Amerika is het door toedoen van de mens ingevoerd. Het is thuis in grazige en ruderale begroeiingen. Het komt niet voor op natte en veenachtige bodem. Wel op lichte en minerale bodem, bermen en braakliggende gronden. Op bewerkte grond kan het erg fors worden, veel forser dan op grond die met rust gelaten wordt. Ook op steenachtige bodem vind je de soort.
Klein streepzaad is net als Herderstasje een zeer plastische soort. Dat wil zeggen dat de habitus kan variëren van een klein plantje met een enkel hoofdje tot grote sterk vertakte planten met heel veel hoofdjes. Dit hangt samen met het moment van kieming van het zaad, de voedselrijkdom van de standplaats en het eventueel maairegime.
Dit doet de plant soms erg veel lijken op andere Streepzaadsoorten.
Als u geïnteresseerd bent in meer uitgebreide gegevens over de ecologie van Klein streepzaad, de relaties met andere organismen en het milieu, dan vindt u dat in Weeda, E.J. et al., (1991) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 4: 199-200.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 633. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 685.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 1117.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Crépis capilláris.