Vooral als de plant al rijpe zaden heeft is de Grote ratelaar, Rhinanthus angustifolius, net als de twee andere ratelaarsoorten, goed te herkennen door het ratelen van de zaden in de kelken, als je een plant op en neer beweegt. Maar ook de typische tweelippige gele bloemen zijn ook gemakkelijk te herkennen. Je vindt de soort in vochtige tot natte graslanden.
Tot de Bremraapfamilie of Orobanchaceae hoort een aantal plantensoorten die als halfparasiet of als volledige parasiet te herkennen zijn. Volledige parasieten zijn planten die volstrekt zonder chlorofyl, dus niet groen gekleurd zijn en die daarom volledig afhankelijk zijn van de gastheerplant waarop ze parasiteren. Halfparasieten zijn planten die wel over bladgroen of chlorofyl beschikken, maar meestal met hun wortel in de waardplant dringen en op die manier water en bepaalde mineralen via de waardplant opnemen. Omdat ze wel chlorofyl bevatten kunnen ze zelf in hun energie voorzien door middel van fotosynthese.
Naast de Harige hebben we de Grote ratelaar, Rhinánthus ángustifolius C.C.Gmel., die ook een halfparasiet is. De grote ratelaar heeft alleenstaande bloemen, maar er staan er twee tegenover elkaar, ieder aan één kant van de vierkantige stengel. De platte vergroeide kelken zijn kaal, wat een onderscheid is ten opzichte van de Harige ratelaar, waarvan de kelk juist heel sterk bezet met meercellige haren. De kronen zijn tweelippig, geel van kleur en 1,5 tot 2,5 cm lang. De Kroonbuis is licht gebogen en behaard. De onderlip sluit de keel af. De twee tanden van de bovenlip zijn 2 mm lang, meestal langer dan breed en de kleur kan variëren van paars tot lila en soms zelfs wit zijn. De vier kale kelkbladen zijn vergroeid; de vier toppen zijn als tanden goed zichtbaar. Het stempel steekt onder de bovenlip uit,
Hommels zijn voldoende groot en krachtig om de keel te openen. Deze zorgen dan ook voor bestuiving. Ze bloeien veel langer dan de Harige ratelaar, namelijk tot in oktober. Na de vruchtzetting springt de doosvrucht langs een naad open en kun je de zaden horen rammelen in de verdroogde kelken van de bloemtrossen. De zaden zijn plat, vrij groot en zwaar; ze hebben rondom een vleugelrand waarmee ze tot een meter door de lucht kunnen zweven. Maar de verspreiding geschiedt vooral door water of door de mens, die zaden aan zijn schoeisel of kleren mee kan nemen.
De tegenoverstaande schutbladen zijn driehoekig van vorm en hebben een gezaagde rand. De onderste zaagtanden zijn tot driemaal zolang als breed. Hun kleur is bleekgeel en veel lichter dan de kleur van de stengelbladeren. De stengelbladeren zijn driehoekig tot langwerpig en gezaagd. Ze staan kruisgewijs tegenover elkaar aan de vierkante stengel. Op deze stengel kun je vaak zwarte lijntjes zien.
De standplaats van de Grote ratelaar is natte tot vochtige grond. De grond moet redelijk voedselrijk zijn. De soort is dan ook te vinden in hooilanden, bermen en op dijken. Verder staat de Grote ratelaar ook langs waterkanten en je kunt hem ook in de duinen vinden
MM_120308
Het areaal van grote ratelaar strekt zich uit van Europa tot in Centraal-Azië. De vroeger in Nederland algemeen voorkomende soort in natte gras- en hooilanden. Maar in de zeekleigebieden en op de hooggelegen zandgronden is de soort nauwelijks te vinden. Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland beschrijven de Grote ratelaar als een kensoort van
09Ba5 Associatie van Bonte paardenstaart en Moeraswespenorchis
16Ab Gewone en Spindotterbloem-verbond
Halfparasiet en ecologisch beheer
Voor meer uitgebreide informatie over de relaties met andere organismen, het milieu en de ecologie van Grote ratelaar verwijzen wij naar Weeda, E.J. et al., (1988) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 3: 236.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 519. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 632-633.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 882.