Video Determinatie

Gewoon speenkruid - Ficaria verna verna

Wellicht niet de allereerste geel bloeiende plantensoort na de winter, maar toch zeker een van de eerste die je na de winter in bloei ziet komen is Gewoon speenkruid, Ficaria verna. De goudgele bloemen vallen meteen op in beschaduwde bermen, wegkanten, parken en loofbossen. De tamelijk grote bloemen van zo'n 3 cm in doorsnee komen bij de eerste zonnestralen en de daarmee gepaarde warmtestraling te voorschijn uit de op de bodem liggende plantenmat. Deze is in de winter goed beschermd als ze overdekt is door sneeuw en profiteert ervan dat de struiken en bomen in het bos nog volkomen kaal zijn en alle zonnestralen doorlaten tot op de bodem. We rekenen de soort dan ook tot de zogenaamde schaduwflora, dat zijn de plantensoorten die het grootste deel van hun levenscyclus voltooien als de hogere lagen in het bos nog in volle rust zijn.

Klik op een foto voor kenmerk met uitleg:
Verspreidingskaart
Ecologische parameters

Gewoon speenkruid, Ficaria verna Huds. subsp. verna, is een tot 30 cm hoge, onbehaarde voorjaarsbloeier uit de Ranonkelfamilie. De genusaanduiding ficaria komt van het Latijnse Ficus, dat vijg betekent. Oude namen voor deze plant zijn 'vijgwortel', '(H)oaneklootjes' en 'katteklootjes'. De naam 'speenkruid' is volgens sommigen afgeleid van de vorm van de knolletjes, die op kleine speentjes lijken. Volgens anderen is de naam afgeleid van de toepassing tegen aambeien, oftewel speen.

De planten vormen grote pollen die als een waar 'tapijt' de bodem in het struikgewas of vochtig loofbos bedekken. De op de grond liggende sappige stengels vertakken zich en kunnen zich enigszins oprichten. De wortels zijn deels spoel- of knotsvormig verdikt, de zogenaamde speentjes.

Ze kunnen één tot enkele cm lang zijn en zitten ondergronds. Deze dienen als reserve organen, waaruit een volgend jaar nieuwe planten ontstaan. Er is nog een tweede structuur bij Gewoon speenkruid die voor ongeslachtelijke of vegetatieve voortplanting kan dienen. Het zijn de okselknolltjes die je vooral na de bloei, als kleine, bolronde knolletjes aantreft in de oksels van de bladstelen. Deze zogenaamde 'stekjes' dragen ook in de voorzomer bij aan de verspreiding van de soort.

De ongedeelde, hartvormige bladeren zitten aan het uiteinde van lange bladstelen. De bladeren kunnen gaafrandig tot bochtig gekarteld zijn. Ze zijn vaak glanzend vlezig.

De gele bloemen hebben acht tot twaalf kroonbladen en drie, soms vier groene kelkbladen. Dit kan beschouwd worden als evolutionair gezien 'primitief' in de ontwikkeling naar een algemeen bouwplan van de Ranonkelachtigen, waardoor de bouw van de Speenkruidbloemen afwijkt ten opzichte van bloembouw van de overige leden van de Ranonkelfamilie. Bij slecht weer blijven de bloemen gesloten, maar bij zon spreidt de bloem zich wijd open. Na de bloei sterft het bovengrondse deel van de plant in de voorzomer af, de ondergrondse knolletjes van enkele millimeters lengte blijven in leven voor het volgende jaar.

Bij de zaailingen treft men slechts één zaadlob aan; de plant hoort als lid van de Ranonkelfamilie echter tot de tweezaadlobbigen. De tweede zaadlob was oorspronkelijk wel aanwezig (ex: Wikipedia).

MMGB_120423

Laatste wijziging 130730

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Speenkruid - Ficaria
Plantvorm:
kruid
Plantgrootte:
0.05 - 0.30 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleur:
geel
Bloeiwijze:
alleenstaande bloem
Bloemvormen:
meertallig (zestallig of meer), regelmatig
Bloemtype:
tweeslachtig
Bloembladen:
3 bloemdek (kelkbladen), 8 bloemdek (kroonbladen)
Meeldraden:
20 of meer
Vruchtbeginsel:
bovenstandig
Stijlen:
20
Stempels:
20
Vrucht:
dopvrucht
Zaden:
-
Stengels:
rechtopstaand, liggend, kruipend
Schors:
-
Bladstanden:
wortelstandig-verspreid, verspreid
Bladvorm:
hartvormig
Bladrand:
gaaf
Ondergronds deel:
rhizoom/ wortelstok
Plantengemeenschappen:

Gewoon speenkruid is in geheel Europa te vinden met uitzondering van centraal Spanje en het uiterste deel van Scandinavië. Verder in het aangrenzende deel van West-Azië. In Nederland is de soort algemeen evenals in België. We vinden de plant op vochtige en voedselrijke beschaduwde plaatsen, in bronnenbossen en langs beekdalen, in vochtige weilanden en langs sloten. Speenkruid is ook vaak in stedelijke omgeving te vinden in bijvoorbeeld parken en gazons.

Dat Gewoon speenkruid op beschaduwde plaatsen staat, is een constatering die je in de zomer doet, als de loofbomen in blad staan. Je leert dan ook vaak dat Gewoon speenkruid tot de Schaduwflora hoort. Eigenlijk is dit misleidend, want planten als Gewoon speenkruid en Maarts viooltje profiteren juist van de directe zonne-instraling in het vroege voorjaar en doorlopen dan hun levenscyclus grotendeels, als de bomen en struiken nog bladloos zijn. 

Volgens Schaminee et al. (2000) Veldgids Plantengemeenschappen, komt Gewoon speenkruid als kensoort of als begeleidende soort voor in een aantal plantengemeenschappen, namelijk

16Ba1 Kievitsbloem-associatie

43 Klasse der voedselrijke Eiken- en Beukenbossen

43Aa1 Abelen-Iepenbos

43Aa4 Goudveil-Essenbos

43Ab1 Eiken-Haagbeukenbos

De plantensoort 'Gewoon speenkruid' komt voor in de volgende plantenassociaties:

De kleine knolletjes in de bladokseltjes dienen ter vermeerdering. Als deze namelijk loslaten van de planten blijft de okselknop eraan zitten. Deze loopt dan op de plek waar het knolletje (stekje) terecht komt, bijvoorbeeld via het verplaatsen van grond, opnieuw uit waarmee de plantensoort een nieuwe stek gevonden heeft.

Oude namen voor deze plant zijn 'vijgwortel', '(H)oaneklootjes' en 'katteklootjes'. De naam 'speenkruid' is volgens sommigen afgeleid van de vorm van de knolletjes, die op kleine speentjes lijken. Volgens anderen is de naam afgeleid van de toepassing tegen aambeien, oftewel speen. Tenslotte hebben de wortelknollen duidelijk de vorm van een speen, zoals aan een koeienuier, wat de toepassing in de volksgeneeskunst of de signatuurleer zou verklaren.

De planten bevatten veel vitamine C en was vroeger een probaat middel tegen scheurbuik. We vinden dit terug in de Duitse volksnaam voor Speenkruid: Scharbockskraut.

Meer informatie over de ecologie van Gewoon speenkruid en de relaties met andere organismen en het milieu is te vinden in Weeda, E.J. et al., (2003) Nederlandse Oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 1: 237, Gewoon speenkruid wordt daar nog vermeld onder de oude naam Ranunculus ficaria L. subsp. bulbilifer Lambinon.

Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 254-255. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 312. In deze flora is geen sprake meer van een subspecies verna.

Determinatie is ook goed mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 23ste druk: 219-220.

Kleijn, H., (1970) Planten en hun naam. Botanisch lexicon voor de Lage Landen: 240-241 (Meulenhoff Amsterdam).

Uitspraak van de wetenschappelijke naam: Ficária vérna

Duits: Scharbockskraut
Engels: Figwort
Frans: Herbe au fic