Video Determinatie

Grote brandnetel - Urtica dioica

Een door zijn brandharen gemakkelijk te herkennen netelsoort is de Grote brandnetel, Urtica dioica. De planten kunnen groot worden en hele oppervlakken overwoekeren, vooral als er veel stikstof in de bodem aanwezig is. Het is een echte stikstof-indicator. De bloeiwijzen van de Grote brandnetel zijn tamelijk onopvallend en daardoor vaak niet bekend. Het is een windbestuiver. Dat soort planten hoeven voor hun voortplanting geen aantrekking uit te oefenen op insecten.

Klik op een foto voor kenmerk met uitleg:
Verspreidingskaart
Ecologische parameters

Grote brandnetel, Urtica dioica L., is een tweehuizige plantensoort uit de Brandnetelfamilie ( of Urticaceae). Vanwege het zeer algemene voorkomen en de brandharen die bij aanraking zeer pijnlijk zijn, is dit een van de bekendste plantensoorten in Nederland.

Grote brandnetel is een meerjarige, vaste plant met ronde, kruipende wortelstokken (rhizomen). De planten kunnen tot 2,5 m hoog worden. De stengel is vierkantig en evenals de bladeren bezet met brandharen. De gezaagde bladeren zijn eirond tot driehoekig langwerpig en lijken sterk op de bladeren van de dovenetels. Uit de brandharen komt histamine vrij en onze huid reageert daarop met een allergische reactie in de vorm van rood worden en jeuken. Die jeuk kan overigens met bladeren van de Grote weegbree bestreden worden. Grote weegbree vind je meestal vlak bij Brandnetel in de buurt.

Grote brandnetel is een tweehuizige plantensoort, dat wil zeggen dat er afzonderlijke mannelijke en vrouwelijke planten zijn. Meestal vind je grote groepen van planten met bloemen van hetzelfde geslacht bij elkaar. Dat komt doordat ze onderling vanuit wortelstokken zijn ontstaan en dus eigenlijk één plant vormen. Grote brandnetel is een windbestuiver. De bloeiwijze van de mannelijke en de vrouwelijke plant verschillen bij goede beschouwing duidelijk van elkaar. De mannelijke planten hebben kortere zijtakken en de piepkleine bloemetjes zijn bij rijping geel van kleur. De mannelijke bloemen hebben vier bloemdekblaadjes en vier meeldraden met gele helmhokken. Een verrassend verschijnsel is het plotseling openspringen van de mannelijke bloemen, waarbij de helmhokjes het stuifmeel in een wolk omhoog schieten. Het stuifmeel of pollen van de Grote brandnetel is allergeen; er kunnen dus mensen zijn die hooikoortsachtige verschijnselen hebben tijdens de lange bloeiperiode van de Grote brandnetel.

De bloeiwijzen van de vrouwelijke planten zijn ook een soort pluimen van kleine groene bloemetjes die in de oksels van bladeren staan. Het bloemdek bestaat uit twee korte buitenste bloemdekbladen en twee lange binnenste. Als de bloemen rijp zijn zie je uit de kleine bloemetjes grijze veervormige stempels naar boven steken, die pollen uit de lucht kunnen zeven. De zijtakken van de vrouwelijke planten gaan na de bevruchting enigszins hangen. De bloei is van juni tot laat in de herfst. Als het bovenstandig vruchtbeginsel uitgroeit tot een nootje omsluiten de vier bloemdekbladen als kleppen dit nootje.

Op de planten komen zowel gewone haren als brandharen voor. Grote brandnetel is een belangrijke voedingsbron voor allerlei rupsen van vlinders, die hun eieren op deze plantensoort afzetten. Net als vroeger wordt Grote brandnetel benut om er vezels van te maken, die gebruikt worden om neteldoek te weven.

MM_111227

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Brandnetel - Urtica
Plantvorm:
kruid
Plantgrootte:
0.30 - 2.50 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleuren:
lichtgeel, grijs, groen
Bloeiwijze:
pluim
Bloemvorm:
regelmatig
Bloemtype:
eenslachtig
Bloembladen:
2 bloemdek (kelkbladen), 2 bloemdek (kroonbladen)
Meeldraden:
4 meeldraden
Vruchtbeginsel:
bovenstandig
Stijlen:
1
Stempels:
1
Vrucht:
nootje
Zaden:
-
Stengels:
rechtopstaand, behaard
Schors:
-
Bladstand:
tegenoverstaand
Bladvormen:
eirond, driehoekig
Bladrand:
gezaagd
Ondergronds deel:
rhizoom/ wortelstok
Plantengemeenschappen:

Het areaal van Grote brandnetel omvat van oorsprong Europa en Siberië, maar is tegenwoordig over de hele aarde verspreid en wordt dan ook beschouwd als een kosmopolitische soort. In Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland wordt Grote brandnetel beschreven als een belangrijke soort die in de plantengemeenschappen voorkomt uit het

33Aa Verbond van Look-zonder-look

De plantensoort 'Grote brandnetel' komt voor in de volgende plantenassociaties:

De brandharen, die uit één cel bestaan, lopen in de top priemvormig uit. Ze hebben daar een scheef opgezet knopje dat de cel afsluit. Wordt zo'n knopje geraakt dat breekt het volgens een scheef staand breukvlak af. Het priemvormig uiteinde krijgt zo de vorm van een injectienaald die bijvoorbeeld direct in de huid dringt. De inhoud van het celsap staat onder druk en wordt daardoor door de fijne opening geperst. Het celsap bevat histamine en dit veroorzaakt de jeuk. Het is dezelfde stof die bij een allergische reactie, bijvoorbeeld als gevolg van de aanraking van allergeen pollen met onze slijmvliezen, als eerste ontstaat (Weeda, 1985).

Waardplant voor vlinders
Grote brandnetel is een windbestuiver en dus voor zijn geslachtelijke voortplanting niet afhankelijk van insecten om stuifmeel naar de stempels te brengen. Maar Grote brandnetel is wel een plantensoort waar veel vlinders op gedijen. Zo leeft de Dagpauwenoog (wetenschappelijke naam: Aglas io) in het rupsstadium op deze planten in spinselnesten. Grote brandnetel vervult in dit opzicht dus een belangrijke rol bij het in stand houden van de biodiversiteit.

Meer informatie over de ecologie van Grote brandnetel en de relaties met andere organismen en het milieu is te vinden in Weeda, E.J. et al., (1985) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 1: 126.

Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 401. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 399.

Een andere determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 391.

Uitspraak van de wetenschappelijke naam: Urtíca dióica