Video Determinatie

Grote wederik - Lysimachia vulgaris

Omstreeks de langste dag herken je in vochtige tot natte, redelijk voedselrijke terreinen de met gele pluimen getooide Grote wederik, Lysimachia vulgaris. In dergelijke ruigten is ze een opvallende soort naast de bloeiende Kattestaarten en Moerasandoorn met hun rood-paarse bloemtrossen. Grote wederik heeft in zijn gele bloemen een rode vlek, wat haar onderscheidt van de andere wederikbloemen. De forse planten worden bezocht door allerlei insecten, maar bijzonder is het bezoek door de zeldzame Slobkousbij.

Klik op een foto voor kenmerk met uitleg:
Verspreidingskaart
Ecologische parameters

Grote wederik, of Gewone wederik, Lysimachia vulgaris L., hoort tot de Sleutelbloemfamilie. De meerjarige soort staat op natte, matig tot voedselrijke bodems in grasland, ruigten en lichte loofbossen op natte bodem. Ze staat vaak samen met Grote kattenstaart.

De planten van Grote wederik zijn behaard en hebben een rechtopstaande stengel die tot anderhalve meter hoog kan worden. De langwerpige bladeren staan nu eens tegenover elkaar, dan weer in kransen van drie of vier, vaak aan een en dezelfde plant. De wortelstokken vormen ondergrondse uitlopers, waarmee de plant zich op locatie kan uitbreiden. Staat de Grote wederik dicht aan het water dan kunnen er zelfs uitlopers het water in groeien. De wortelstok van die planten is dan sponsachtig wat erop duidt dat er lucht via de wortelstok wordt aangevoerd.

De bloeiwijze, die zich in de zomer ontwikkelt, is een pluim, waarin de gele bloemen staan. Zowel de vijf kelkslippen als de vijf kroonbladen zijn met elkaar vergroeid. De gele kroonbladen hebben meestal aan de voet een bloedrode vlek en aan de bovenzijde klieren. De 3-5 mm lange kelkslippen hebben een rode, bewimperde rand. De helmdraden zijn niet alleen met de kroonbladen vergroeid maar tot halverwege ook met elkaar en dragen oliekliertjes.

De bloemen worden bezocht door insekten die voor de bestuiving zorgen. De na bevruchting uitgegroeide doosvrucht opent aan de top met vijf kleppen.

In de gematigde streken van Europa en Azië vind je de Grote wederik tot in Japan toe. In ons land is de soort algemeen op natte, matig voedselrijke bodem en/of een hoog gehalte aan organische stof in de grond. Je komt de soort niet of bijna niet tegen in het zeekleigebied, de Waddeneilanden en in het brakwaterveengebied van Noord-Holland.

MM_120916

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Wederik - Lysimachia
Plantvorm:
kruid
Plantgrootte:
0.60 - 1.50 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleuren:
geel, rood
Bloeiwijze:
pluim
Bloemvormen:
vijftallig, regelmatig
Bloemtype:
tweeslachtig
Bloembladen:
5 kelkslippen, 5 vergroeide kroonbladen
Meeldraden:
5 vergroeid met elkaar
Vruchtbeginsel:
bovenstandig
Stijlen:
1
Stempels:
1
Vrucht:
doosvrucht
Zaden:
-
Stengels:
rechtopstaand, behaard, rond
Schors:
-
Bladstanden:
tegenoverstaand, in kransen
Bladvorm:
langwerpig
Bladrand:
gaaf
Ondergronds deel:
wortelstok
Plantengemeenschappen:

Grote wederik ie een soort van de gematigde streken van het noordelijk halfrond van Portugal en Ierland tot in Japan. In Europa riekt het areaal tot net aan d epoolcirkel. Ze staat in moerasachtige gebieden, langs oude rivierlopen en kanalen, in duinvalleien, grasland, ruigten en vochtige loofbossen. Tot bloei komt ze alleen als ze in de zon staat wat in natte bossen te zien is op plekken waar bijvoorbeeld een boom spontaan is omgevallen, waardoor de soort weer vrij in het zonlicht komt te staan. Maar ook langs spoordijken en dan in de buurt van de water afvoerende sloten langs die dijken. Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland, beschrijven een tweetal plantengemeenschappen waarvan de Grote wederik deel uitmaakt:

32Aa1 Associatie van Moerasspirea en Echte valeriaan

38Aa2 Lissen-ooibos

De plantensoort 'Grote wederik' komt voor in de volgende plantenassociaties:

Wederik is het enige geslacht in onze flora dat zogenaamde oliebloemen heeft en wordt dan ook bezocht door de kleine, ongeveer negen mm grote Slobkousbij, die zorg dragen voor de bestuiving. De olie wordt afgescheiden door klierharen op de voet van de vergroeide helmdraden. Vrouwelijke bijen verzamelen deze olie tegelijk met pollen. Het mengsel van pollen en olie vegen de bijtjes tijdens de vlucht bij elkaar aan de achterpoten, waar het wordt opgeslagen in speciale zakvormige aanhangsels, de "slobkousen". Met dit mengsel worden de larven gevoed. Slobkousbijen en Wederik zijn nauw op elkaar afgestemd: de bijen komen uit hun poppen omstreeks de langste dag, precies dezelfde tijd dat bij voorbeeld onze Grote wederik begint te bloeien.

Vanwege de bloedrode vlek in de gele bloemkronen werd Grote wederik wel gebruikt tegen bloedspuwen, maar de effectiviteit is ongewis.

Meer over de eigenschappen en ecologie van Grote wederik en de vele relaties met andere organismen is na te lezen in Weeda, E.J. et al., (1988) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 3: 63-65.

Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 455. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 567.

Een andere determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 808.

Uitspraak wetenschappelijke naam: Lysimáchia vulgáris.

In het Duitse taalgebied heet de soort Gemeiner Gilbweiderich; Rothmaler, W. (1981) Exkursionsflora für die Gebiete der DDR und der BRD. Band 2 Gefässpflanzen, 10e druk: 236.