Als je de doosvruchten van een Springzaad aanraakt springt de vrucht open en worden de zaden verspreid. In loofbossen en langs stromende wateren en beken staat wel Groot springzaad met 3 cm grote, gele tweezijdig symmetrische bloemen met een duidelijke kromme spoor. De bladeren zijn tamelijk groot.
Een eenjarige plantensoort uit de Balsemienfamilie of Balsaminaceae is Groot springzaad of Impatiens noli-tangere L.. De wetenschappelijke soortnaam noli-tangere, te vertalen uit het Latijn als 'wil niet aangeraakt worden', zegt al meteen wat er gebeurt als je de vrucht aanraakt en waarom de Nederlandse naam Springzaad luidt.
Uit het zaad ontwikkelt de kruidachtige plant een hoofdwortelstelsel en daarop een stengel tot zo'n 80 tot 90 cm hoog. Aan de stengel die sappig en soms doorschijnend is staan de bladeren verspreid op de knopen. De tamelijk grote bladeren zijn wat langwerpig van vorm en grof gekarteld tot getand of gezaagd met hoogstens twintig tanden langs de bladrand die niet erg uitgesproken zijn.
Boven in de plant hangen armbloemige trossen met grote bloemen. De trossen hangen vaak onder de bladeren, hoewel de aanzet van de trossen natuurlijk in de oksel van het blad is. Er hangen 3 tot 4 bloemen in zo'n armbloemige tros. Door de wat lange bloemstelen komen ze onder de bladeren te hangen.
De bloemen zijn in principe vijftallig, maar er lijken zowel slechts 3 kelkbladen als 3 kroonbladen te zijn. Twee kelkbladen zijn eigenlijk niet te vinden omdat ze ontbreken of te klein zijn om te zien. De drie andere kelkbladen zijn gekleurd net als de kroonbladen en het onderste kelkblad loopt uit in een gekromde spoor die nectar bevat, waar de bestuivers, hommels, op af komen. Omdat telkens twee van vier van de vijf gele kroonbladen met elkaar vergroeid zijn, is ook de kroon ogenschijnlijk drietallig. De helmknoppen van de vijf meeldraden zijn met elkaar vergroeid en bedekken als een mutsje het bovenstandig vruchtbeginsel met stijl en stempel. De meeldraden rijpen als eerste uit en uit de open helmhokken komt het pollen tevoorschijn dat door bezoekende insecten wordt meegenomen. Als het stuifmeel of pollen weg is valt de muts af en komt het vijflobbig stempel vrij. Een bezoeker met stuifmeel onder zijn buik wrijft dit over de stempellobben en dan kan er bevruchting plaatsvinden. Het vruchtbeginsel groeit uit tot een doosvrucht die bij rijpheid en aanraking open springt en zo de zaden in de omgeving verspreidt.
Vermeldenswaard is nog dat aan de binnenkant van de kroonbladen bruinige stippen te zien zijn; ze vormen een soort honingmerk dat een rol speelt bij de geleiding van de bezoekende hommels naar de nectar in de spoor.
MM_190311
De verspreiding van Groot springzaad is van nature in de gematigde streken van Europa en in de noordelijke gematigde gebieden van Azië. De Reuzenbalsemien komt uit het Himalaya. Deze exoot is in een ander plantenpaspoort met video beschreven in Flora van Nederland. De meeste soorten zijn inheems in tropisch Azië en Afrika.
Bij de lokale verspreiding speelt ook een rol, dat soms binnen een nog dichte bloem al zelfbevruchting optreedt. Dit zijn zogenaamde cleistogame bloemen.
Vlijtig liesje een bekende en geliefde tuinplant is ook een Balsemiensoort en daar kun je heel gemakkelijk bij bekijken hoe zo'n mutsje van vergroeide meeldraden over het vruchtbeginsel heen zit en bij een uitgerijpte vrucht kun je het openspringen van de vrucht gemakkelijk uitproberen.
Uitgebreidere informatie over de ecologie van Groot springzaad en de relaties van deze soort met andere organismen en het milieu kunnen gevonden worden in Weeda, E.J. et al., (1987) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 2: 166
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 450-451. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 555-556.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 592.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Impátiens nóli-tángere