Met zijn tot laag bij de grond reikende en brede kroon is een in het landschap alleenstaande Zomereik, Quercus robur, gemakkelijk te herkennen. De boom kan eeuwen oud worden en wordt dan ook van oudsher geplant om de omvang van een stuk grond dat een bepaalde eigenaar toebehoort aan te geven. We spreken dan van een scheiboom. In onze loofbossen speelt de zomereik ook een belangrijke rol naast de Wintereik en zijn familiegenoot de Beuk. Zomereik is goed te herkennen aan de twee lobben onderaan de bladschijf waar die aan de bladsteel aansluit. Een jaarlijks terugkerend fenomeen is het optreden van de Eikenprocessierups. Helaas betekent dit dat voorzichtigheid geboden is als deze rupsen voorkomen.
Zomereik, Quercus robur L., is een zeer lang levende, Europese, hardhout leverende boom uit de Napjesdragersfamilie. Er zijn Zomereiken bekend die meer dan 15 eeuwen oud zijn. De boom heeft een brede kroon en onderin de kroon een aantal grote dwarse takken. Dit geeft de boom een grillig uiterlijk, wat vooral opvalt als een solitaire Zomereik als scheiboom, een boom die op de grens van het land van twee eigenaren staat, geplant is. Hij bloeit niet elk jaar, maar zo ongeveer éénmaal in de vijf jaar vanaf het eind van april en in de maand mei.
De schors van de Zomereik is groengrijs van kleur en met een geribd tot met diepe lengte groeven doorklieft oppervlak. De twijgen zijn tegen het olijfkleurig aan.
De veernervige bladeren hebben ongelijke helften en een onregelmatig gelobde bladrand. De grootste breedte hebben ze boven het midden. Als het blad jong is kan het van onderen wat enkelvoudige haren hebben. Later is het kaal. Opvallend aan de bladeren van de Zomereik zijn de twee lobben onderaan het blad naast de kleine bladsteel. Het lijken wel oorlellen. Dit onderscheidt de Zomereik van de Wintereik, die een wigvormige voet heeft. Het blad van de Zomereik verteert zeer moeilijk wat zijn invloed heeft op de strooisellaag in het bos.
Mannelijk bloeiende katjes zijn een paar cm lang en hebben een flink aantal kleine bloemetjes met daarin de meeldraden. Ze geven hun pollen af aan de lucht. Het pollen is licht allergeen. De bloemdekschubben zijn ongeveer even lang als de meeldraden. De vrouwelijke bloemetjes staan met 1 tot 5 bij elkaar op een gezamenlijke steel, die in een bladoksel ontspringt. Na bestuiving en bevruchting groeien de een beetje op een flesje lijkende bloemen uit tot eikels die in een houder, het napje, zitten. De uitgegroeide eikels zijn langwerpig en hebben in verse toestand lengtestrepen.
Sinds de laatste ijstijd hebben de Zomer- en Wintereik zich vanuit Zuid-Spanje, Zuid-Italië en het zuiden van de Balkan naar het noorden over Europa verspreid. De Nederlandse en Belgische autochtone eiken komen oorspronkelijk uit Zuid-Spanje en Zuid-Italië. Maar er worden ook veel eiken afkomstig uit verschillende andere gebieden in onze contreien aangeplant, denk eens aan de in de herfst opvallend kleurende Amerikaanse eik. Zomereik is een van de dominante soorten in het West-Europese bos. Je zou verwachten dat, wanneer je een bos op zijn beloop laat, de eik zijn positie kan bewaren. Dit blijkt echter niet zo te zijn. Eiken hebben licht nodig om te ontkiemen en op te groeien tot een boom. In een 'natuurlijk' bos zonder grote grazers is de concurrentie voor licht in het nadeel van de eik. Schaduwhoutsoorten als Beuk en Haagbeuk zijn beter in staat om die gaten te dichten.
Met uitzondering van het directe kustgebied is de Zomereik een zeer algemeen voorkomende boom in Nederland en België. Zomereik vind je in al onze loofbossen en verder als solitaire boom aangeplant als scheiboom, of in lanen en langs wegen. De Zomereik is conform Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland een van de klassificerende boomsoorten in
42 Klasse van de Eiken- en Beukenbossen op voedselarme grond
43 Klasse van de Eiken- en Beukenbossen op voedselrijke grond
Meer informatie over de ecologie van de Zomereik en de relaties met andere organismen en het milieu is te vinden in Weeda, E.J. et al., (1985) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 1: 113
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 405. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 405.
Een andere determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 374.
Uitspraak van de wetenschappelijke naam: Quércus róbur.