Video Determinatie

Harig wilgenroosje - Epilobium hirsutum

Het overal in Nederland en België regelmatig voorkomende Harig Wilgenroosje, Epilóbium hirsútum, herken je al snel tijdens de bloei aan de roze-rode tamelijk grote viertallige bloemen. Ook laat de soort vaak een weelderige groei zien. De planten zijn sterk behaard op stengels en bladeren. Vooral de nerven zijn behoorlijk sterk behaard met lange afstaande haren.

Klik op een foto voor kenmerk met uitleg:
Verspreidingskaart
Ecologische parameters

Een meerjarige zomerbloeier met ondergrondse wortelstokken met vlezige uitlopers is het Harig wilgenroosje, Epilóbium hirsútum L. uit de Teunisbloemfamilie.

De planten hebben een ondergrondse wortelstok met lange uitlopers waaruit de scheuten omhoog komen. Je kunt dat bijvoorbeeld in de uiterwaarden goed zien aan het feit dat de planten een heel weelderige groei kennen, waarbinnen dan geen andere plantensoorten een plekje kunnen vinden.

De planten van deze soort komen zeer algemeen voor en vallen op door hun paarsrode regelmatige, viertallige bloemen, die in een tamelijk open tros staan. Ook de beharing van zowel de stengels als de bladeren is opvallend. Onderaan de stengels die te voorschijn komen uit de wortelstok staan de bladeren tegenover elkaar. Hogerop aan de stengel staan ze verspreid. De schutbladen van de bloemen in de tros staan eveneens verspreid aan de stengel.

De bladeren aan het midden van de ronde stengel zijn enigszins stengelomvattend en lopen soms kort af langs de stengel. Ze hebben een scherp gezaagde bladrand met haakvormig gekromde tanden. Zowel de boven als de onderzijde van de bladeren zijn met lange, afstaande haren bezet, vooral op de nerven.

De bloemen die in de oksels van schutbladen staan zijn viertallig. Dat wil onder meer zeggen dat ze vier kroonbladen hebben. Deze zijn 10-16 mm lang, hartvormig door een insnijding aan de bovenzijde en de kleur varieert van roze-rood tot enigszins paars. Er zijn 2 maal 4 meeldraden. Van de krans van 4 kleine meeldraden staat er steeds een midden voor de kroonbladen en de wat meer naar buiten staande krans van 4 grote meeldraden staat midden voor de kelkslippen. De buitenste helmknoppen openen zich vaak al binnen de nog niet opengevouwen bloem. Voor een Basterdwederiksoort zijn de bloemen groot, namelijk 2 tot 3 cm in doorsnee.

Kelkslippen en kroonbladen staan op het lange onderstandig vruchtbeginsel. Dit is vierkantig van vorm en bestaat uit vier hokken. De ene stijl heeft een kruisvormig vierlobbig stempel. Deze vier lobben wijken iets later dan de opening van de bloemen uiteen. Insecten, vooral bijen, bezoeken de bloemen en zorgen voor bestuiving die leidt tot bevruchting, maar als dat niet gebeurt, kunnen de lobben verder naar buiten doorbuigen en daarbij de openstaande helmhokken raken, waardoor er pollen op de stempellobben komt. In dit geval is er sprake van zelfbestuiving. Aan de stijl zitten haren die het pollen beschermen tegen binnenvallend regenwater. Dat is een voorzorg bij Harig wilgenroosje waarvan de bloemen ook op regendagen open staan. De (kleinere) bloemen van de andere Basterdwederiken sluiten bij regen of bij bewolkte dagen.

De hoeveelheid zaden kan erg groot zijn. Ze zijn licht en dragen een soort van valscherm van haren. De vierkante doosvrucht opent zich en tijdens dit openen worden de haren van het valscherm van de zaden die onder elkaar zitten van boven naar beneden uit elkaar getrokken. De wind neemt de zaden dan mee.

MM_130120

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Basterdwederik - Epilobium
Plantvorm:
kruid
Plantgrootte:
0.60 - 1.50 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleuren:
paars, rood, roze
Bloeiwijze:
-
Bloemvormen:
viertallig, regelmatig
Bloemtype:
tweeslachtig
Bloembladen:
4 kelkbladen, 4 kroonbladen
Meeldraden:
8 meeldraden
Vruchtbeginsel:
onderstandig
Stijlen:
1
Stempels:
1
Vrucht:
doosvrucht
Zaden:
-
Stengels:
rechtopstaand, behaard
Schors:
-
Bladstanden:
tegenoverstaand, verspreid
Bladvormen:
lancetvormig, langwerpig
Bladrand:
gezaagd
Ondergronds deel:
vlezig rhizoom/ wortelstok
Plantengemeenschappen:

Harig wilgenroosje heeft een areaal dat zich uitstrekt van de warmere delen van Europa en Azië tot in Afrika toe. Dat het nu ook in Noord-Amerika voorkomt dankt het aan invoer door de mens. In de loop van de 20ste eeuw heeft het zich ook in Nederland verder uitgebreid en komt nu in het hele land voor. Het wordt in Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland, ingedeeld in de

08Aa2 Associatie van Blauwe waterereprijs en Waterpeper

29Aa2 Associatie van Goudzuring en Moerasandijvie

32Aa1 Associatie van Moerasspirea en Valeriaan

32Ba Verbond van Harig wilgenroosje

De plantensoort 'Harig wilgenroosje' komt voor in de volgende plantenassociaties:

Harig wilgenroosje, maar ook de andere Basterdwederiken, kunnen nieuwe terreinen snel koloniseren. Je ziet dat bij droogvallende gronden die ontstonden in de zeearmen toen ze droogvielen en ontzilt raakten. Doordat Harig wilgenroosje aan de uiteinden van de uitlopers van de wortelstok overwinteringsknoppen maakt, is een langdurige overleving op zo'n gekoloniseerde plek goed mogelijk.

Uitgebreidere informatie over de ecologie van Harig wilgenroosje en de relaties van deze soort met andere organismen en het milieu kunnen gevonden worden in Weeda, E.J. et al., (1987) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 2: 229.

Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 331. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 449.

Een andere determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 687.

Uitspraakaccenten wetenschappelijke naam: Epilóbium hirsútum.
In het Duitse spraakgebied: Zottiges Weidenröschen, Nachtkerzengewächse; cf Kosmos-Naturführer (2017); ook genoemd: Rauhhariges Weidenröschen; cf Rothmaler, W. (1981) Exkusionsflora.