Een heel gemakkelijk te herkennen soort uit de Paardenstaartenfamilie is de Holpijp, Equisetum fluviatile. Deze soort heeft rechtopstaande, gladde stengels die vrijwel ongeribd zijn, hooguit een zwakke tekening vertonen van lijnen. Op doorsnee valt de grote holle buis op die alleen wordt onderbroken door tussenschotten op de plaatsen van de knopen. In het bovenste deel van de planten kunnen zich omhoogbuigende zijtakken ontwikkelen. De hoofdstengel wordt in de voorzomer bekroond door een sporenaar van zo'n 2 cm. Het eerste lid van de zijtakken is korter dan de schede van de hoofdstengel. Het is een soort uit de verlandingszone van rustige wateren.
Tot de familie van de Paardenstaarten of Equisetaceae hoort een aantal plantensoorten die veel kenmerken met elkaar gemeenschappelijk hebben en daardoor sterk op elkaar lijken. Tot het geslacht Paardenstaart hoort onder meer de Holpijp of Equisetum fluviatile L..
Ondergronds hebben alle soorten Paardenstaarten, dus ook de Holpijp, wortelstokken, die geleed zijn en eveneens hol. Op de knopen van de leden wortelt de wortelstok. In tegenstelling tot bij de meeste andere paardenstaartsoorten vind je bij de Holpijp geen knolletjes als overwinteringsorgaan. Het reservevoedsel wordt voor de winter simpelweg opgeslagen in de wortelstok.
Uit de wortelstokken komen in het vroege voorjaar, soms al in april, de rechtopstaande gladde stengels te voorschijn. Op de stengel zijn 14-30 weinig uitgesproken lijnen te zien die de naam ribbels niet mogen hebben. Bij dwars doorsnijden van deze stengel wordt een centrale holte zichtbaar die meer dan 4/5 van de doorsnee uitmaakt. Bij het maken van een lengte doorsnee zie je dat elke knoop wordt gemarkeerd door een tussenschot. Om deze centrale holte ligt een rand die bestaat uit weefsel met daarin twee ringen van kleine tot zeer kleine holtes. Door dit systeem van holtes kan gasuitwisseling plaatsvinden van de bovengrondse delen met de wortelstokken. Soms vertakt de centrale stengel in het bovenste deel van de plant, maar dat gebeurt enkel later in het seizoen.
Op de knoop, dat is dus de plaats van het tussenschot in de centrale stengel staat de schede die bestaat uit een ring van met elkaar vergroeide kleine schubachtige "bladeren". De toppen of tanden van deze tot 12 mm lange "bladeren" zijn los van elkaar en lopen uit in een zwarte punt. Het onderste stukje van elke tand is nog groen van kleur, net als de rest van de schede. Soms kleurt de schede een beetje naar bruin.
Op de knopen kunnen zijtakken staan en het eerste lid van de zijtakken is altijd korter dan de schede van de hoofdstengel. Let erop dat het eerste meestal erg kleine stukje van een zijtak de schede is van zo'n zijtak. Niet verwarren dus met het eerste lid van de zijtak. Op doorsnede hebben de zijtakken vier of meer ribben als de punten van een ster.
Aan de hoofdstengel ontwikkelt zich aan de top de sporenaar. Deze kunnen bij rijpheid een lengte bereiken van ruim 2 cm. Aan deze sporenaar ontwikkelen zich de zeshoekige schubben met daaronder de sporenzakjes. In deze sporenzakjes treedt de reductiedeling op, zodat er haploïde sporen gevormd worden die door de wind verspreid worden. De sporenaar zit soms wat verborgen tussen de naar boven toe gebogen zijtakken.
Holpijp staat meestal in de onderwaterbodem van open water, maar ook in moerasbodem. Het is een soort die een belangrijke bijdrage levert aan de verlanding van oevers.
MM_140430
Het areaal van Holpijp omvat de gematigde en koude streken van het noordelijk halfrond. De soort is in onze streken algemeen, maar minder te vinden in de zeekleigebieden. Als pionier draagt de soort sterk bij aan de verlanding van oeverzones. Ze is te vinden in ondiepe rustige en fosfaatarme wateren en ze wortelt in de dikke veenlaag die zich op de onderwaterbodem afzet. Op plaatsen waar ijzerhoudend kwelwater aan de oppervlakte komt, herkenbaar aan het bruine vliesje dat op het water zichtbaar is, is de Holpijp vaak te vinden. In Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland, wordt de Holpijp beschreven als een kensoort of veel voorkomende begeleidende soort van een aantal plantengemeenschappen, bijvoorbeeld de
08 Rietklasse
Meer informatie over de ecologie van de Holpijp en de relaties met andere organismen en het milieu is te vinden in Weeda, E.J. et al., (1985) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 1: 23.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 56. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 66.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Equisétum fluviátile.
In de wetenschappelijke naam staat het Latijnse woord 'equus' dat paard betekent. In de soortsaanduiding fluviatile herken je het Latijnse woord 'flus' dat rivier betekent. Dit laatste duidt op de standplaats van de Holpijp, namelijk in de natte en droge oeverzone van wateren als rivieren, beken, sloten plassen, en moerassen.