Op vochtige zandgronden, op veengronden en in de rand van plassen en vennen kun je de oeverplant Oeverkruid, Littorella uniflora, soms vinden. Dat zal gemakkelijk kunnen op de Waddeneilanden, maar elders veel minder. De kleine rozetplanten komen tevoorschijn uit wortelstokken en hebben 3-10 cm lange bladeren. Deze zijn rond tot elliptisch en vaak aan een zijde afgeplat, waardoor ze op doorsnede halfcirkelvormig zijn.
Tot de minder opvallende, meerjarige planten die je aantreft op vrij vlak aflopende oevers van plassen met venige en zandige bodem of in duinpannen hoort Oeverkruid, Littorella uniflora Asch. uit de Weegbreefamilie of Plantaginaceae.
Oeverkruid maakt ondergronds tussen de wortels van het wortelstelsel een soort van rechtopstaand wortelstokje. Bovengronds maakt de plant uitlopers van maximaal zo'n 15 cm, die, waar ze de bodem raken, opnieuw wortelschieten en een bladrozet vormen. Zo kan de plant een losmazige tot soms wat dichtere mat vormen. Wanneer de planten in de winter onderwater staan kunnen ze dit jaargetijde overleven; ze zijn dan zelfs fotosynthetisch actief. Na de winter kan de plant dan opnieuw aan vegetatieve uitbreiding denken.
De bladrozetten bestaan uit een aantal rechtopstaande smalle bladeren van meerdere cm lang. Ze kunnen wel 10 cm lang worden. Op dwarse doorsnede zijn de bladeren halfcirkelvormig. Ze hebben geen luchtkanalen inwendig en verwijden zich onder aan tot een schede. Wel bevatten de bladeren holtes waarin kooldioxide wordt opgeslagen. Onderwaterbladeren hebben geen huidmondjes, waardoor de kostbare opgeslagen kooldioxide, die nodig is voor de fotosynthese, niet kan ontsnappen.
Als de plant onder water blijft staan komt ze in de zomer niet tot bloei, maar komt ze -soms tijdelijk- droog te staan, dan ontwikkelen zich snel nieuwe bladeren mèt huidmondjes en kunnen zich in de oksels van de bladeren bloeiwijzen ontwikkelen. Meestal bestaat een bloeiwijze uit een langgesteelde mannelijke bloem met vier meeldraden en een of twee ongesteelde vrouwelijke bloemen. Het bovenstandig vruchtbeginsel heeft een lange stijl met stempel en haren. Mocht tijdens de bloei de waterstand stijgen en de rozetten van de planten ondergedoken raken, dan steken de mannelijke bloemen met hun lange helmdraden boven water uit en ook de twee cm lange stijlen met stempel steken dan in de lucht. Bestuiving door de wind kan dan ook nog plaatsvinden en met de haren op de stijl vangt deze het pollen uit de lucht in. Het vruchtbeginsel groeit uit tot een vrucht met nootje.
MM_180205
Oeverkruid is inheems in het westen, noorden en midden van Europa en in de Azoren. Op de Waddeneilanden, maar ook in duinpannen op de Zeeuwse eilanden tref je Oeverkruid redelijk algemeen aan; elders is de soort veel zeldzamer. Uit veel plassen en poelen waar de soort vroeger is aangetroffen is ze verdwenen. Het water moet helder, voedselarm en niet te zuur zijn.
In de rozet tussen de rozetbladeren zit altijd een vrouwelijke bloem en verder tenminste een of meer mannelijke bloemen. Naar die ene vrouwelijke bloem is de soortsnaam uniflora in de wetenschappelijke naam opgenomen.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Littorélla uniflóra.
Voor meer uitgebreide informatie over de relaties met andere organismen, het milieu en de ecologie van Oeverkruid verwijzen wij naar Weeda, E.J. et al., (1988) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 3: 260-261.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 542-543. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 661.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 940.