Een tamelijk grote varen met duidelijk gezaagde deelblaadjes is Wijfjesvaren, Athyrium filix-femina. De planten zijn tot 1,5 m hoog en de bladeren zijn fijner van structuur dan die van de Mannetjesvaren. Het onderste kwart van de bladsteel is niet bezet met deelblaadjes maar wel met schubben. De kleur van de bladsteel is purper-bruin.
Wijfjesvaren, Athyrium filix-femina (L.) Roth, is een vrij grote tot 1,20 m hoge rozetvormige varen uit de Wijfjesvarenfamilie. Soms worden exemplaren van 1,5 m gevonden. Deze varen lijkt wel wat op Mannetjesvaren maar verschilt er van door de meer fijnere, meer gracieuze verschijning, de lichtere groene dubbel veerdelige bladeren, de deelblaadjes die meer zijn ingesneden en duidelijker, sterker, getand. In Nederland is het een van de meest voorkomende varens, die aan een natte omgeving gebonden is.
De varen komt voor in vochtige loofbossen, langs beekoevers, in broekbossen, langs slootkanten en kanaaloevers, vaak aan beschaduwde kanten. In het algemeen is de bodem relatief rijk, maar neutraal tot licht zuur en, net als de meeste bosvarens, gebonden aan een licht beschaduwde omgeving.
De bladsteel is kort, tot ¼ van de lengte van de bladschijf, aan de voet purperbruin en draagt betrekkelijk weinig schubben. Het bovenste deel van de bladsteel en bladspil (zo noemen we het deel dat bebladerd is) is groen, soms wat roodachtig aangelopen. De bladschijf is in omtrek elliptisch en loopt vrij plotseling in een punt uit. Het blad is afnemend 2- tot 3-voudig veerdelig of afnemend geveerd (meestal dubbel geveerd). De deelblaadjes zijn min of meer veerdelig, wat ze een fijn en structuurrijk uiterlijk geeft. De bladrand is meer gekarteld dan gezaagd. Bij de eerste vorst zijn de bladeren verdwenen.
De sporangiën worden gevormd in juli en augustus. Deze zijn aan de onderzijde van het blad, op de deelblaadjes, in twee rijen gerangschikt. De dekvliesjes zowel als sporenhoopjes zijn lijnvormig, bij de grotere deelblaadjes ook wel haakvormig (J-vormig, krom) en naast en over de nerven geplaatst. De dekvliesjes hebben een gewimperde rand wat alleen bij een hoge vergroting te zien is.
Bij dwarsdoorsneden onderaan de bladsteel, zien we slechts twee vaatbundels; bij Niervarens zoals Mannetjesvaren zijn dat er 5 of meer. Jonge planten zijn van Blaasvaren te onderscheiden doordat de deelblaadjes van Wijfjesvaren meer zittend zijn.
GBMM_120104
Laatste wijziging 130731
Het areaal van Wijfjesvaren is behoorlijk groot en omvat naast Europa Midden- en Noord-Azië, Noord-Afrika en Amerika. Je treft de soort aan in bossen en op beschaduwde plaatsen met vochtige bodem, vooral langs sloten en greppels. Ook op vochtige muren is de varen te vinden. Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland beschrijft Wijfjesvaren als een soort van de
21Ab1 Muurvarenassociatie
21Ab2 Tongvaren-associatie
43Aa4 Goudveil-Essenbos
Wanneer je de deelblaadjes van de bladveren van Wijfjesvaren vergelijkt met die van Mannetjesvaren, dan is de rand veel fijner gezaagd.
Meer informatie over de ecologie van Wijfjesvaren en de relaties met andere organismen en het milieu is te vinden in Weeda, E.J. et al., (1985) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 1: 40.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 71. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, H(Leni). (2020) Heukels' Flora van Nederland: 78.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 270.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Athýrium fílix-fémina