Onder de Niervarens is Mannetjesvaren, Dryopteris filix-mas, een van de meest in onze bossen voorkomende varens. Ze kunnen tot meer dan een meter hoog worden. Ook op muren kan deze varen voorkomen, maar dan blijft hij tamelijk klein. Een goed kenmerk om deze varen van de andere Niervarens te onderscheiden is de beperkte lengte van het vrije deel van de steel van de bladschijf. Deze lengte is minder dan een kwart van de totale lengte van de bladveer.
Mannetjesvaren, Dryopteris filix-mas (L.) Schott, is een als een toef bladeren omhoogstaande, middelhoge tot hoge plant uit de Niervarenfamilie. De varen bereikt een hoogte van ruim één meter (1,20 tot wel 1,50 m), waarbij de bladeren in een rozet of bundel van bladveren staan. De biotopen van deze soort zijn: bossen, hellingbossen en bosranden vooral op wat rijkere grond. Het zijn meestal lichte, kruidenrijke loof- en naaldbossen, dit kunnen bossen zijn op zowel kalkarme als op een kalkrijke bodem. Andere biotopen vinden we in de duinen, meest op noordhellingen, de plant komt ook als muurbegroeiing voor. We kunnen de plant door heel Nederland vinden, het minst in de zeeklei- en veengebieden.
De bladeren staan ingeplant op een forse onvertakte wortelstok of rhizoom. De bladsteel (stipe = het deel van de bladsteel van wortelstok tot aan de bladschijf) is kort, minder dan ¼ deel van de hele bladveer. Het samengestelde blad is in omtrek enigszins elliptisch, met een spitse top, waarbij de grootste breedte ongeveer in het midden ligt. De bladeren zijn 2 x geveerd en groen tot donkergroen van kleur. Deze bladvorm doet denken aan de Wijfjesvaren, maar wijkt sterk af van de beide Stekelvarens (Brede en Smalle). Vooral de bladsteel is bezet met een gemiddelde dichtheid aan schubben. Dit zijn zowel smalle als brede, en lichtbruine tot strokleurige schubben die doorlopen van de bladsteel naar de bladspil (dit is het bladschijf dragende deel van de stengel).
De deelblaadjes zijn enigszins ingesneden, zwak gezaagd en aan de top vaak stomp. Het vlak van de zijassen staat vaak iets gedraaid ten opzichte van het verticale, omhoogstaande vlak van de bladveer ( luxaflex -stand). Hierdoor kunnen deze bladdelen meer licht invangen.
Mannetjesvaren behoort tot de Dryopteridaceae of Niervarenfamilie. Aan de onderzijde van de deelblaadjes staan ronde sporenhoopjes, afgedekt door niervormige dekvliesjes. Aan de vorm van deze dekvliesjes dankt de familie haar naam. Opvallend is dat vooral de bovenste delen van het blad (meestal het bovenste 1/3 de deel) sporenhoopjes dragen. De sporen rijpen van augustus tot september.
De verschillen met Wijfjesvaren liggen vooral in het veel fijner ingesneden zijn van de deelblad-randen bij deze plant en in de compleet andere vorm van de sporenhoopjes en dekvliesjes. Wijfjesvaren heeft op dwarsdoorsnede van het onderste deel van de bladsteel slechts 2 vaatbundels, Mannetjesvaren tenminste 5.
De wortels, de rhizomen, en de onderste delen van de bladstelen werden vroeger wel gebruikt in de volksgeneeskunst als worm afdrijvend middel, vandaar de Duitse naam voor Mannetjesvaren namelijk Wurmfarn. Deze delen van de plant zijn dus giftig!,
GBMM_120202
Het totale verspreidingsgebied van Mannetjesvaren is vrijwel geheel Europa, in het Andesgebergt en in een aantal verspreide gebieden in gematigde streken van het noordelijk halfrond. Je vindt de varen zowel in loofbossen als op open terreinen en muren. Mannetjesvaren komt algemeen in heel Nederland voor, behalve in de zeekleigebieden, en in België zeer algemeen in de hogere gebieden; in Vlaanderen is de varen zeldzaam. Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland plaatsen Mannetjesvaren als een belangrijke soort in de volgende plantengemeenschappen
21Ab Muurleeuwenbek-verbond
43Ab1 Eiken-Haagbeukenbos
De wortels, de rhizomen, en de onderste delen van de bladstelen van Mannetjesvaren werden vroeger wel gebruikt in de volksgeneeskunst als (lint)worm afdrijvend middel, vandaar de Duitse naam voor Mannetjesvaren namelijk Wurmfarn. Uit de wortelstok werd vroeger ook een extract gewonnen tegen etterende wonden en spataderen, maar het gebruik ervan ging vaak gepaard met vergiftigingen, omdat de dosering erg van belang is. Deze onderdelen van de plant zijn giftig en onkundig gebruik wordt dan ook ten sterkste afgeraden.
Meer informatie over de ecologie van Mannetjesvaren en de relaties met andere organismen en het milieu is te vinden in Weeda, E.J. et al., (1985) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 1: 44.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 63-64. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, H(Leni). (2020) Heukels' Flora van Nederland: 81.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 167.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Dryópteris fílix-más.