Video Determinatie

Rietzwenkgras - Schedonorus arundinacea

De forse soms wel tot twee meter hoge grasplanten van Rietzwenkgras, Schedonorus arundiacea, zijn te herkennen aan hun lange, spits eindigende bladeren. Op de overgang van bladschede naar bladschijf staat een smal vliezig tongetje maar opvallend zijn de twee halfstengelomvattende spitse oortjes die ook nog gewimperd zijn. De korte haartjes van deze wimpers kun je goed zien met een loep. De grote pluim heeft op de onderste knoop 2 of 3 takken met minstens 4 aartjes. De pluim hangt bovenin een beetje over. Het is een algemeen gras in de klei- en veengebieden, waar het langs waterlopen en in moerassen staat, maar je treft het ook aan op de hellingen van dijken en in ruige graslanden.

Klik op een foto voor kenmerk met uitleg:
Verspreidingskaart
Ecologische parameters

Het geslacht Zwenkgras is in de 24ste druk van de Heukels'Flora van Nederland op grond van moleculaire eigenschappen in een aantal geslachten opgedeeld. Tot het geslacht Langbloem, Schedonorus, behoren nu drie soorten die tot de grotere soorten uit het oude geslacht Zwenkgras horen en tot 2 meter hoog zijn. Het allergrootste is Rietzwenkgras, Schedonorus arundinacea (Schreb.) Dumort..

De planten groeien in grote, dichte pollen, maar hebben geen wortelstokken of uitlopers. De dichte pollen hebben wel iets van horsten, echte verhoogde pollen, derhalve.

De bladeren van dit gras zijn ruim 1 cm breed en ze kunnen langer dan 50 cm zijn. De onderkant van het blad is glanzend en de bladschijf loopt heel geleidelijk uit in een punt.

Op de overgang van de bladschede naar de bladschijf vind je een vliezig tongetje dat niet erg groot is, hoogstens zo'n 2,5 mm. Aan de andere kant van de stengel tref je twee stengelomvattende spitse oortjes aan. Deze zijn met korte haartjes gewimperd; de reeks haartjes loopt een eindje door langs de bladschede. Maar let erop dat de oortjes vaak gemakkelijk beschadigd raken; daarom is het aan te raden om ook naar scheuten te kijken die geen bloeistengel bevatten.

Rietzwenkgras bloeit vanaf eind mei tot in het eerste deel van de zomer.

De grasplanten hebben een pluimvormige bloeiwijze, waarvan het bovenste deel overhangt. Op de onderste knoop van de bloeiwijze staan staan 2 of 3 takken met op elke tak tenminste vier aartjes met bloemen. Alle aartjes bevatten 3 of meer bloemen. De kelkkafjes hebben een afgeronde rug. De onderste kroonkafjes of lemma's zijn relatief groot, zo'n 6 tot 9 mm en ze zijn ongenaald of hebben hooguit een naald van 4 mm. Dit is een duidelijk onderscheid met het Reuzenzwenkgras, want de kroonkafjes of lemma's van deze soort hebben lange en ook nog geknikte kafnaalden van 1-2 cm lang. De helmhokken zijn 4 mm lang, dat is een hele mm langer dan die van Beemdlangbloem.

De oude bladscheden blijven relatief fris en verweren nauwelijks tot vezels. Dit is eveneens een onderscheid met de Beemdlangbloem.

Rietzwenkgras staat op natte tot vochtige kleiige en venige grond in voedselrijk grasland en op omgewerkte grazige percelen. Het is ook bestand tegen brakke omstandigheden.

MM_140520, gewijzigd MM_200308

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Langbloem - Schedonorus
Plantvorm:
gras
Plantgrootte:
0.50 - 2.00 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleuren:
groen, paars
Bloeiwijze:
pluim
Bloemvorm:
grasbloem
Bloemtype:
tweeslachtig
Bloembladen:
2 kelkkafje, 2 kroonkafje
Meeldraden:
3 meeldraden
Vruchtbeginsel:
bovenstandig
Stijlen:
3
Stempels:
3
Vrucht:
graanvrucht of korrel
Zaden:
-
Stengel:
rechtopstaand
Schors:
-
Bladstanden:
in twee rijen, in dichte pollen
Bladvorm:
lijnvormig
Bladrand:
gaaf
Ondergronds deel:
bijwortelstelsel
Plantengemeenschappen:

Het oorspronkelijke areaal van ons Rietzwenkgras is het midden en westen van Europa. Het komt vooral voor op klei en veengrond bijvoorbeeld langs waterkanten en moerassige bodem. Het kan tegen verdichting van de bodem, sterke wisseling in bodemvochtigheid en verdraagt ook brakke omstandigheden. Je kunt het derhalve ook op dijkhellingen en in nattere ruigten en graslanden vinden. In Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland, wordt Rietzwenkgras beschreven als kensoort of begeleidende soort van een aantal plantengemeenschappen die tot de graslanden worden gerekend.

De plantensoort 'Rietzwenkgras' komt voor in de volgende plantenassociaties:

Matige beweiding, bijvoorbeeld door paarden stimuleert het voorkomen van Rietzwenkgras, maar sterke beweiding, betreding of berijden verdraagt het minder goed. Het wordt tegenwoordig wat meer dan vroeger gewaardeerd als voedingsgras.

Nog meer informatie over de ecologie van Rietzwenkgras en de relaties met andere organismen en het milieu is te vinden in Weeda, E.J. et al., (2003) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 5: 79-80.

Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 205; in deze flora luidt de wetenschappelijke naam Festuca arundinacea. In de nieuwe uitgaven van deze flora luidt de wetenschappelijke naam van Rietzwenkgras Schedonorus  arundinacea; zie Duistermaat, L. (2020) Heukels'Flora van Nederland, 24ste druk: 263-264.

Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 288.

Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Schedonórus (of Festúca) arundinácea.

In het Duitse taalgebied wordt dit gras Rohr-Schwingel genoemd; Rothmaler, W. (1981) Exkursionsflora für die Gebiete der DDR und der BRD. Band 2 Gefässpflanzen, 10e druk: 548.