Van de vijf associaties uit het Dotterbloem-verbond is de Veldrus-associatie het minst productief. De gemeenschap wordt eenmaal per jaar gemaaid en is gebonden aan weinig of niet bemeste, natte, humeuze tot venige zandgrond; plaatselijk komt de associatie ook op veengrond voor. Het best gedijt zij op plekken waar ondiep, min of meer zuur grondwater afstroomt.
Het areaal van de associatie omvat West-Europa en het westelijke deel van Midden-Europa. In Nederland is de gemeenschap in de loop van de vorige eeuw sterk achteruitgegaan en zij is nu min of meer beperkt tot de flanken van Pleistocene beekdalen en natte heidegebieden; daarbuiten komt ze op een enkele plaats in het laagveengebied voor.
Klein glidkruid is de enige (zwakke) kensoort, hoewel deze soort uit de Nederlandse beekdalgraslanden vrijwel verdwenen is. De naamgevende Veldrus komt met hoge presentie en bedekking voor. Van de begeleiders zijn Moerasrolklaver, Gestreepte witbol, Kale jonker, Gewoon reukgras, Veldzuring, Scherpe boterbloem, Pinksterbloem en Lidrus constant aanwezig.
Schaminée, J., Sýkora, K., Smits, N. en Horsthuis, M., 2010, Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland, KNNV Uitgeverij Veldgids nr 25, pp. 223.