In het midden van de lente kun je in onze rijkere loofbossen met vochtige en voedselrijke bodem, soms in beschaduwde vochtige bermen en langs beschaduwde oevers van beekjes grote velden lichtgroen tot groen gekleurde tere planten vinden met eigenaardige dobbelsteenvormige bloeiwijzen. Deze steken lichtgroen tot geelgroen af ten opzichte van de fijnverdeelde bladeren. Het zijn velden van Muskuskruid, Adoxa moschatellina, een redelijk zeldzame soort die behoorlijke eisen stelt aan zijn standplaats. Later in het jaar verdwijnen de tere planten als de bomen en struiken in het bos vol in blad zijn. Muskuskruid hoort tot onze zogenaamde schaduwflora, ook wel voorjaarsflora genoemd.
Een groot aantal kruiden in onze loofbossen rekenen we tot onze schaduwflora. Het zijn de soorten die vroeg in het jaar profiteren van het licht dat onbeperkt tot op de bosbodem kan vallen als in onze loofbossen de bomen en struiken nog geen bladeren hebben. Tot deze tamelijk grote groep van planten hoort naast bijvoorbeeld Bosanemoon, Speenkruid, Witte klaverzuring ook Muskuskruid, Adoxa moschatellina L., uit de Muskuskruidfamilie.
Muskuskruid vind je vooral in loofbossen op vochtige tamelijk voedselrijke bodems en verder ook beschaduwde oevers van beekjes en in beschaduwde bermen.
De plant vormt tapijten van lichtgroen tot groene oneven veerdelige tere bladeren met ingesneden gelobde bladranden. Het zijn fijnverdeelde bladeren die wortelstandig zijn. Aan de bloeiwijzestengels zitten twee tegenoverstaande veerdelige bladeren, die veel kleiner zijn dan de grondstandige of wortelstandige bladeren. ondergronds hebben de planten naast een fijn wortelstelsel ook een soort van wortelstokken, waarmee ze ondergronds zich kunnen handhaven.
Hun levenscyclus maken ze in feite rond in het vroege voorjaar en de zomer. Later in het jaar vind je niet veel bovengronds meer terug van Muskuskruid.
De bloeiwijzen vallen op door hun bijzondere bouw. Het lijken wel dobbelstenen. Dat komt door de manier waarop de 5 tot soms 7 bloemen aan de top van de bloeiwijzestengel staan gegroepeerd. Er is altijd een topbloem die bovenaan de stengel staat en de meestal vier andere bloemen vormen de vier zijden van de dobbelsteen. De topbloem is altijd een vierdelige regelmatige bloem met vier kroonbladen en twee kelktanden. De vier meeldraden zijn vanaf de voet gespleten en het lijken daardoor 8 meeldraden met evenzovele helmknoppen. De andere bloemen zijn regelmatig vijftallig. Ze hebben vijf lichtgroene kroonbladen en drie kelktanden. Ook bij deze bloemen zijn de vijf meeldraden vanaf de voet gespleten zodat het er ogenschijnlijk 10 zijn. De vruchtbeginsels zijn halfonderstandig, 3-5 hokkig met 3-5 stijlen. De 3-5 zaadknoppen groeien na bevruchting uit tot 3-5 stenen in de steenvrucht.
In de Zuid-Limburgse bossen is Muskuskruid redelijk algemeen, net als in de loofbossen van het subcentreuroop district, bijvoorbeeld in de bossen op de stuwwallen bij Nijmegen. Ook op Texel kun je Muskuskruid redelijk veel vinden, maar in de rest van Nederland is het zeldzaam.
MM_120502
Muskuskruid heeft een voorkeur voor losse humeuze en vochtige tot natte grond onder bomen en in struwelen. Volgens Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland, is de soort te vinden een aantal plantengemeenschappen.
Bestuiving
Voor meer uitgebreide informatie over de relaties met andere organismen, het milieu en de ecologie van Muskuskruid verwijzen wij naar Weeda, E.J. et al., (1988) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 3: 276.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 573. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 737.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 984
Uitspraak van de wetenschappelijke naam: Adóxa moschatellína