Een struik die een wel heel typische geur heeft, hij ruikt naar Eucaplyptus, is de Wilde gagel, Myrica gale. Deze plantensoort kun je tegenkomen in milieus die 's winters door de hoge grondwaterstand overstroomd zijn, terwijl ze in de zomer droog staan. De struiken hebben een glanzend donkerbruine takken en ze bloeien vroeg in het voorjaar nog voor dat er bladeren aan ontspruiten. De katjes bevatten of mannelijke meeldraadbloemen of vrouwelijke stamperbloemen. De dofgroene bladeren zijn aan de onderkant bezet met harsklieren, waaruit een lekker geur komt.
Een meerjarige struik op zeer natte bodems waarbij de katjes verschijnen voor de bladeren is Wilde gagel, Myrica gale L., uit de Gagelfamilie of Myricaceae.
Opvallend aan de Wilde gagel is dat de takken, bladeren en bloeiwijzen zijn bezet met klieren. Deze zijn goudgeel of rood van kleur en scheiden een sterk kruidig geurende stof af. De schors van de takken is glanzend donkerbruin.
De katjes, die dus als eerste verschijnen nog voordat de bladeren aan de takken en twijgen tevoorschijn komen, bevatten ofwel mannelijke bloemen, dus meeldraadbloemen, of vrouwelijke stamperbloemen. Aan een en dezelfde tak verschijnen allemaal mannelijk of allemaal vrouwelijke katjes. Aan sommige struiken zitten takken met mannelijke katjes en andere takken met vrouwelijke katjes. Zo'n struik waarop dus beide geslachten voorkomen noemen we eenhuizig. Het komt echter ook voor dat op een struik alleen maar mannelijk bloeiende katjes voorkomen of alleen maar vrouwelijk bloeiende katjes. Dan hebben we te doen met tweehuizige struiken.
De katjes met mannelijke bloeiende meeldraadbloemen zijn 1 tot 1,5 cm groot. Elke bloem bestaat uit een bruinrode schub waarbinnen 4 meeldraden staan met ieder twee helmknoppen. Bij rijpheid gaan deze open en komt het stuifmeel of pollen vrij uit de helmhokken. De wind verspreidt het pollen, dat wordt opgevangen door de stempels van de vrouwelijke bloemen. De katjes met vrouwelijke bloemen zijn kleiner en hooguit 1 cm groot.
In deze katjes zitten de vrouwelijke bloemen ook binnen een bruine schub. Het bovenstandig vruchtbeginsel heeft twee stijlen met stempels. Na bestuiving via de wind treedt de bevruchting op. Het vruchtbeginsel groeit uit tot een steenvrucht die met de schub vergroeid blijft. Deze schub met luchtholten zorgt later voor drijfvermogen als de schub met vrucht door het water wordt meegenomen. Immers Wilde gagel staat meestal op plaatsen waar een deel van het jaar het grondwater boven de bodem staat.
Enige tijd nadat de katjes zich ontwikkeld hebben komen de dofgroene bladeren tevoorschijn uit de knoppen. Deze spatelvormige bladeren zijn omgekeerd eirond tot lancetvormig. De brede top heeft een getande tot gezaagde rand. De tot 2 tot 4 à 5 cm grote bladeren zijn aan de onderkant bezet met harspunten die een lekkere geur verspreiden. De bladeren vallen in het najaar en winter af. De struiken zijn dan kaal.
Wilde gagel is te vinden op natte hei en veengrond, langs moerasbossen en in veenmoerassen en ook in de natte duinvalleien en tegen struweelranden van de kalkarme duinen benoorden Bergen aan Zee en Schoorl en op de Waddeneilanden.
MM_140328
Het verspreidingsgebied van de Wilde gagel is aan weerszijden van de Atlantische oceaan gelegen. De soort is van nature te vinden in het noorden en oosten van Noord-Amerika en in het westen van Europa en het Oostzee gebied. Het is een plantensoort van koele zeeklimaat gebieden. In Nederland reikt het areaal tot midden van de provincie Limburg. De plekken waar Wilde gagel staat staan in de winter onder water, doordat het grindwater tot boven het maaiveld stijgt, terwijl in de zomerperiode die plekken droog zijn. Deze schommeling is waterstand is noodzakelijk. In Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland, wordt de plantengemeenschap beschreven waarin Wilde gagel een kenmerkende soort is. Het is de
36Aa1 Associatie van Geoorde wilg
Wilde gagel wordt ook geroemd om zijn medicinale werking en het vermogen om vliegen op afstand te houden. De bekendste toepassing van Gagel vindt men echter in de bierbrouwerij. Voordat Hop (Humulus lupulus) werd toegepast als het belangrijkste conserveermiddel en smaakmaker in bier, werd er een kruidenmengsel gemaakt dat gruit wordt genoemd. Naast Rozemarijn (Rosmarinus officinalis) en Duizendblad (Achillea millefolium) is Wilde gagel het belangrijkste ingrediënt van dit mengsel. Gruit gaf het middeleeuwse bier eerder een zoete dan een bittere smaak en wordt nog steeds toegepast in enkele speciaalbieren (Nils van Rooijen, 27 maart 2014, Homepage www.FloravanNederland.nl).
Meer informatie over de ecologie van Wilde gagel en de relaties met andere organismen en het milieu is te vinden in Weeda, E.J. et al., (1985) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 1: 85-86.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 405-406. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 406.
Een andere determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 379.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Myríca gále.