Beemdlangbloem, Schedonorus pratensis, is een stevig gras dat goed herkenbaar is aan het feit dat op de onderste knoop in de pluim slechts twee takken met aartjes staan. Beemdlangbloem herken je, net als Zwenkgrassen, aan het feit dat als je het gras aan de stengel tussen duim en wijsvinger laat ronddraaien, er steeds een moment komt waarop alle takken met aartjes in de pluim aan één kant van de hoofdas staan.
Een meerjarige grassoort die algemeen voorkomt is de Beemdlangbloem. De wetenschappelijke naam op grond van nieuwere inzichten luidt sinds 2020 Schedonorus pratensis (Huds.) P.Beauv., uit de Grassenfamilie of Poaceae. Meer specifiek behoort deze soort tegenwoordig tot het geslacht Langbloem of Schedonorus. Net als Zwenkgras, Festuca, zijn de Langbloemen (Schedonorus) goed te herkennen aan het feit dat de takken met aartjes aan één kant van de bloeias staan als je zo'n grashalm ronddraait.
De bladschijven van de lange, lijnvormige bladeren zijn 3-5 mm breed. Ze hebben aan de voet twee oortjes die de stengel half omvatten en die altijd kaal, dus onbehaard zijn. Op de overgang van bladschijf naar bladschede staat een klein tongetje. De schedes lopen vanaf dat punt door tot de eerste knoop naar beneden. De onderste schedes van de bladeren boven het maaiveld worden bruin en verweren tot langere vezels. Dit is een verschijnsel dat je niet of nauwelijks ziet bij Rietzwenkgras. De planten groeien in losse pollen en hebben geen wortelstokken of uitlopers.
De pluim is tamelijk groot tot meestal zo'n 15 cm van de onderste knoop tot aan de top gemeten. Na de bloei trekt de pluim weer samen. Op de onderste knoop van de pluim staan twee takken. De korte tak heeft altijd maar één, hooguit een enkele keer twee of drie aartjes, terwijl de langste van de twee takken 3 tot 6 aartjes kan dragen. De kelkkafjes zijn ongeveer even groot en schelen hooguit zo'n mm in lengte. De onderste kroonkafjes of lemma's van de grasbloem zijn ruim 6 mm lang en dragen al of niet een kafnaald van 1,5 mm lang. De helmknoppen in de bloemen zijn 3 mm lang dat is een mm kleiner dan die van het Rietzwenkgras.
Deze soort van voedselrijke en vochtig tot nattere bodems in grasland en in bermen is een algemeen voorkomende grassoort in onze contreien.
MM_190407, gewijzigd 210428
Het verspreidingsgebied of areaal van Beemdlangbloem omvat vrijwel heel Europa, en het westen en midden van Azië. Doordat deze grassoort door de mens in ingevoerd in Noord- en Zuid-Amerika en Australië kun je nu van een ubiquist spreken. Ubiquisten zijn soorten die over de hele wereld zijn aan te treffen. Hoewel Beemdlangbloem houdt van een van nature redelijk voedselrijke bodem is zware bemesting, die wel wordt verdragen door Kropaar en Engels raaigras, niet bevordelijk en zelfs op den duur funest. In gemaaide bermen en graslanden kan de soort deel uit maken van soortenrijke en bloemrijke vegetaties.
Beemdlangbloem is van oorsprong een der allerbeste voedergrassen, maar wordt door de toenemende bemesting weggeconcurreerd door vooral Engels raaigras, maar in de wat voedselarmere en vochtiger hooilanden kan ze zich goed handhaven.
Nog meer informatie over de ecologie van Beemdlangbloem en de relaties met andere organismen en het milieu is te vinden in Weeda, E.J. et al., (2003) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 5: 80-82.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 205. In deze flora luidt de wetenschappelijke naam Festuca pratensis. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, H(Leni). (2020) Heukels' Flora van Nederland: 265. In deze flora wordt Beemdlangbloem nu aangeduid met de wetenschappelijke naam Schedonorus pratensis.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 288. In deze flora wordt de oudere wetenschappelijke naam Festuca pratensis gebezigd.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Schedonórus praténsis.