Onder de gele composieten met alleen lintbloemen is Kleine leeuwentand een soort die bloeistengels heeft die onvertakt zijn en die eindigen in een bloemhoofdje. Aan de stengels zijn geen bladeren noch kleine schubvormige bladachtige structuren te vinden. Na de bloei vind je op het hoofdje twee soorten nootjes. De buitenste rand bestaat uit kromme nootjes zonder pappus maar met een rondje van schubben die een beetje lijken op de tinnen van een kasteelmuur. De nootjes meer naar binnen toe hebben een tweerijig pappus.
De Kleine leeuwentand, Leontodon saxatilis Lam., hoort de grote groep van Composieten, of Asteraceae, met alleen gele lintbloemen en melksap in de bladeren en stengels.
Het is een meerjarige plantensoort, die in eerste instantie een rozet vormt die bestaat uit ingesneden bladeren, waardoor deze er bochtig getand tot soms bijna veerdelig uitzien. De eindlob van het blad lijkt veel meer op die van de rozetbladeren van Gewoon biggenkruid dan op die van de Vertakte leeuwentand. De beharing van de bladeren van de Kleine leeuwentand bestaat naast enkelvoudige haren altijd ook uit haren die gaffelvormig gesplitst zijn of zelfs een drietoppig eind hebben. Dit is een goed onderscheid met de Vertakte leeuwentand als je die mocht vinden zonder bloeistengels.
Onder de rozet slaat de plant voor de winterperiode in de wortelstok voedselvoorraad op. Maar deze heeft een vorm die op een meerkoppige knol lijkt. Soms komen er uit die koppen bladrozetten tevoorschijn, waardoor er een hele groep rozetten bij elkaar staat.
Uit de rozet ontwikkelen zich niet-vertakte stengels. Aan de stengels staan geen bladeren, noch bladachtige schubben. De stengel loopt niet verdikt over in het hoofdje, zoals we dat bij Vertakte leeuwentand kennen. Aan het eind van elke stengel staat een hoofdje dat voor de bloei geknikt naar beneden hangt. Tijdens de bloei is te zien dat de hoofdjes alleen uit lintbloemen bestaan. Zo'n bloeiend hoofdje is 2 cm breed. De lintbloemen hebben geen stroschubben, dat zijn de schubachtige schutbladeren die we wel vinden bij de lintbloemen op de hoofdjes van bijvoorbeeld Gewoon biggenkruid. De lintbloemen die de buitenste rand vormen tegen het omwindsel zijn aan de onderkant vaak groenig tot blauwgrijs gekleurd. De omwindselbladen zijn zo'n 7 tot 11 mm groot en net als het bovenste deel van de stengel kaal tot maar heel weinig behaard. Ze hebben een zwarte rand en de vorm van een uitgeholde schuit, waartegen in de vruchttijd een typisch gekromd e vrucht kan liggen. Ook is er een klein aantal priemvormige buitenomwindselblaadjes.
Na bestuiving en bevruchting groeien de onderstandige vruchtbeginsels uit tot twee typen nootjes. De buitenste ring van nootjes is gekromd en heeft geen pappusharen, maar wel korte schubben op de bovenrand.
De andere nootjes, die dus iets meer naar binnen staan op de bloemhoofdjesbodem, zijn recht en hebben een dubbelrijig pappus waarvan het binnenste geveerd pappus is. De buitenste rij pappusharen is getand. Je kunt deze verschillen zien als je een loep gebruikt.
MM_140131
Kleine leeuwentand heeft een areaal dat van oorsprong West-Europa en de Canarische eilanden en de Azoren omvat. Maar door menselijk toedoen, met name via de verspreiding van graszaad over de wereld, is de soort nu over vele delen van de wereld verspreid. Kleine leeuwentand is een soort die als indicator te beschouwen is voor het tegelijkertijd voorkomen van bijzondere plantensoorten. Het valt daarbij op dat de soort nogal eens voorkomt op de grens waar twee plantengemeenschappen of associaties elkaar ontmoeten, bijvoorbeeld op de grens van zilt naar zoet of van droog naar nat milieu of in wat minder vaak voorkomende pioniergemeenschappen. Je kunt de soort ook vinden op dijken, zoals langs de Gelderse IJssel, maar op dijken langs de Maas in Limburg ontbreekt de soort. In Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland, wordt een aantal gemeenschappen beschreven waarin Kleine leeuwentand een opvallende soort is
14 Klasse der Droge graslanden op zandgrond;
14Aa2 Duin-Buntgras-associatie
27Aa2 Associatie van strandduizendguldenkruid en Krielparnassia variant die relatief droog en brak is
28Aa1 Draadgentiaan-associatie
28Aa3 Associatie van Dwergbloem en Hauwmos
Het geslacht Leontodon heet in het Nederlands Leeuwentand. In het Duits heet het geslacht Löwenzahn of Herbstlöwenzahn. De Paardenbloem heet in het Duits Kuhblume maar wordt nog vaker ook als Löwenzahn benoemd. Deze verwarring vermijd je door de wetenschappelijke namen te gebruiken; die duiden eenduidig de geslachten Leontodon of Taraxacum aan!
Kleine leeuwentand heeft twee typen nootjes. Dat is een zeldzaamheid in de familie van de Composieten. We noemen dit verschijnsel heterocarpie
Als u geïnteresseerd bent in meer uitgebreide gegevens over de ecologie van de Kleine leeuwentand de relaties met andere organismen en het milieu, dan vindt u dat in Weeda, E.J. et al., (1991) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 4: 159-162.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 625. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 697.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 1105. De Nederlandse naam van de soort is in deze flora Thrincia, terwijl de wetenschappelijke naam Leontodon taraxacoides luidt.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Leóntodon saxátilis.