De associatie is gebonden aan zonnige, matig droge tot droge, onbemeste en basenrijke standplaatsen. De graslanden zijn meestal gesloten en zijn vooral opgebouwd uit hemicryptofyten, chamaefyten en geofyten. Annuellen hebben een kleiner aandeel dan in de Associatie van Tengere vetmuur, die op mergelrotsen een belangrijke contactgemeenschap is.
Het Kalkgrasland is uit bos ontstaan toen na het kappen van de bomen de vrijgekomen gronden, al dan niet via een akkerstadium, in weidegrond of hooiland werden omgezet. Wanneer het beheer ophoudt, gaan de graslanden na enige tijd weer over in bos. Eerst nemen langhalmige grassen toe, vervolgens ontstaan zoomgemeenschappen en ten slotte gaan struiken en bomen overheersen.
De associatie komt voor in de subatlantische delen van het vasteland van Europa en is buiten Nederland bekend van België, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland. In Nederland is zij beperkt tot Zuid-Limburg, waar ze een oppervlakte heeft van hooguit enkele tientallen hectaren.
Strikt genomen zijn alleen Duitse gentiaan, Franjegentiaan, Kalkwalstro en Grote muggenorchis kensoort, maar omdat de klasse in Nederland slechts door één associatie wordt vertegenwoordigd, kunnen hier de kensoorten van de hogere eenheden ook als associatiekensoort worden gebruikt. Daarom is nog een heel rijtje soorten in Nederland als kensoort van het Kalkgrasland te beschouwen: Grote centaurie, Duifkruid, Beemdhaver, Breed fakkelgras, Geel zonneroosje, Echte gamander, Gevinde kortsteel (veelal met hoge bedekking), Kuifvleugeltjesbloem en de mossen Kammos, Kalkvedermos en Kalkgoudmos. Andere soorten die met hoge presentie optreden, zijn de kruiden Kleine pimpernel, Geelhartje, Kleine bevernel, Ruige leeuwentand, Gewone rolklaver, Wilde marjolein, Knoopkruid, Margriet, Smalle weegbree, Grote tijm, Ruige weegbree, Duizendblad, Driedistel en de grasachtigen Bevertjes, Zachte haver en Zeegroene zegge. Onder de mossen hebben naast de genoemde kensoorten Kleivedermos, Groot laddermos en Gewoon puntmos de hoogste presentie.
Hoewel binnen het Kalkgrasland in Nederland geen subassociaties worden onderscheiden, zijn er wel verschillen in de soortensamenstelling. Zo bestaat een duidelijk onderscheid tussen de begroeiingen in het westen en in het oosten van het Mergelland, dat samenhangt met verschillen in bodem, geologie en de hoeveelheid neerslag. Het Maasdal behoort tot de droogste gebieden van Nederland, terwijl de omgeving van Vaals de hoogste neerslag heeft.
De kalkgraslanden van Zuid-Limburg worden traditioneel met schapen beweid, maar plaatselijk wordt ook gehooid. De beheersvorm bestond vermoedelijk eeuwenlang uit extensieve beweiding met een gescheperde kudde van Mergellandschapen, een lokaal heideschapenras. Maar dit landgebruik verdween omstreeks de Tweede Wereldoorlog, waarna het tot ongeveer 1980 heeft geduurd voordat het weer werd toegepast. Nog steeds wordt gezocht naar de ideale manier van beweiden, waarbij ook de fauna voldoende bescherming krijgt. Een korte periode van beweiden is vermoedelijk de beste beheersvorm. Hierbij zouden de dieren buiten de terreinen moeten overnachten (voorheen in de potstal), zodat het systeem voedselarm blijft, wat in het Mergelland, door de hoge belasting met stikstof uit de lucht, extra noodzakelijk is. Ook worden in Zuid-Limburg met succes kalkgraslanden hersteld of ontwikkeld op intensief beheerde boerengraslanden en op akkers. Voorbeelden van het eerste zijn te vinden in het in het Gerendal en Gulpdal, van het tweede op de Wylre-akkers, Wrakelberg en Piepert.
Schaminée, J., Sýkora, K., Smits, N. en Horsthuis, M. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland. KNNV Uitgeverij, Veldgids 25, 1e druk, pp 217-219. Het codenummer van klakgrasland luidt in deze Veldgids: 15Aa1.
Schaminée, J., Haveman, R., Hennekens, S., Horsthuis, M., Janssen, J.,Ronde, I. de, Smits, N. en Sýkora, K. (2022) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland, KNNV Uitgeverij Veldgids nr 25, 3e druk, pp. 220-222. In deze nieuwe druk van de Veldgids luidt het codenummer van deze associatie of plantengemeenschap r15Aa1.