Gele morgenster - Tragopogon pratensis s. pratensis

De lichtgele tot gele bloemhoofdjes van de Gele morgenster Tragopogon pratensis subsp. pratensis vallen op mooie zonnige ochtenden op, maar zijn na de middag niet meer te vinden. De hoofdjes zijn dan weer dichtgevouwen en alleen het kegelvormige omwindsel is zichtbaar. Pas de volgende ochtend bij zonnig weer openen de hoofdjes opnieuw. De hoofdjes zijn zo'n 3 cm in doorsnee en de buitenste lintbloemen zijn even lang of zelfs korter dan de omwindselbladen. Na de bloei vallen bij droog weer de grote sierlijke pluizenbollen op, die overigens ook weer sluiten bij bewolkt en regenachtig weer.

Morgenster of Boksbaard, Tragopogon pratensis L., is een meerjarige plant uit de Composietenfamilie of Asteraceae. Voordat ze gaat bloeien overwintert ze meestal een aantal jaren als rozetplant. Ze vormt daarbij een diepe penwortel. De planten bevatten wit melksap.

In België en Nederland komen van deze soort, twee ondersoorten voor: de Gele morgenster (Tragopógon praténsis subsp. praténsis) en de Oosterse morgenster, (Tragopógon praténsis subsp. orientális zie de video onder deze plantensoort). Laatstgenoemde staat op de Nederlandse Rode Lijst van planten als zeldzaam en sterk afgenomen.

De Gele morgenster met gele tot licht gele lintbloemen komt voor langs wegen en in grasland, op matig voedselrijke, grazige grond. In Nederland is de plant vrij algemeen, alleen in Drenthe is ze zeldzaam. De Oosterse morgenster komt voor op vochtige, voedselrijke grond in hooilanden en rivierdijken. Ze is zeldzaam in het fluviatiele district, dat is het rivierengebied.

Een opvallend kenmerk van de soort, waar ze haar naam aan te danken heeft is het gegeven dat het bloemhoofdje zich tegen de middag sluit en de dag daarna weer vroeg open gaat, mits het droog en zonnig weer is. De enige bloemen die de plant draagt zijn gele lintbloemen; buisbloemen zijn afwezig, hoewel de binnenste lintbloemen kleiner zijn en daardoor wat op buisbloemen lijken. Het hoofdje van de Gele morgenster heeft een doorsnee van zo'n 3 cm en de buitenste lintbloemen zijn ongeveer even lang als of zelfs korter dan de omwindselbladen. De helmknoppen zijn geel met naar de top toe een bruin tot zwarte kleur. De omwindselbladen zijn aan de voet met elkaar vergroeid, maar tijdens de bloei staan ze horizontaal af. De bloemsteel onder de hoofdjes is iets verdikt. De hoofdjes zijn alleenstaand en bloeien van mei tot juli.

De vruchten die uit de onderstandige vruchtbeginsels ontstaan zijn nootje met gesteeld vruchtpluis; dat is al aanwezig tijdens de bloei in de vorm van pappus. Als zodanig vormt zich een opvallende 'pluizenbol'.

Morgenster heeft grasachtig bladeren. Ze zitten min of meer met een schede, half stengelomvattend, aan de stengel, lopen in een punt uit en zijn onbehaard.

Na de bloei en vruchtzetting sterft de plant.

MM_130317

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Morgenster - Tragopogon
Plantvorm:
kruid
Plantgrootte:
0.20 - 0.90 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleur:
geel
Bloeiwijze:
hoofdje
Bloemvormen:
composietenbloem, lintvormig
Bloemtype:
tweeslachtig
Bloembladen:
5 vergroeide kroonbladen
Meeldraden:
5 vergroeid met elkaar
Vruchtbeginsel:
onderstandig
Stijlen:
1
Stempels:
2
Vrucht:
nootje
Zaden:
-
Stengel:
rechtopstaand
Schors:
-
Bladstand:
verspreid
Bladvorm:
lijnvormig
Bladrand:
gaaf
Ondergronds deel:
penwortel
Plantengemeenschappen:

De gele morgenster heeft als cultuurvolger het meest uitgebreide areaal van alle ondersoorten. Ze heeft zich verspreid over het grootste deel van Europa, in west en Midden-Azië en nadat de soort daar is ingevoerd ook in Noord- en Zuid-Amerika en Nieuw-Zeeland. Het is een minder kieskeurige ondersoort dan de oosterse morgenster en is daardoor ook veel sterker verbreid in onze contreien. Alleen op de zandgronden in het noordoosten van Nederland is de soort nauwelijks aan te treffen. Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland beschrijft de soort als kensoort van de

16Bb1 Glanshaver-associatie

De plantensoort 'Gele morgenster' komt voor in de volgende plantenassociaties:

De Nederlandse naam Boksbaard dankt de Morgenster aan het gegeven dat het omwindsel na de bloei weer dichtvouwt. De lange spitse punten van de omwindselbladen sluiten dan niet meer mooi aaneen, maar vertonen een gerafeld geheel. De gelijkenis met de baard van een bok heeft tot de Nederlandse en ook Duitse naam, Bocksbart, geleid.

Verder komen er gele morgensterren voor waarbij de hoofdjes opvallend veel kleiner zijn, hoogstens zo'n 2 cm in doorsnee, dan de spitse omwindselbladen. Die omwindselbladen zijn dan rood gerand en steken duidelijk en ver uit. De planten zijn ook wat kleiner. Dit is de ondersoort Kleine morgenster, Tragopogon pratensis subsp. minor.

Als u geïnteresseerd bent in meer uitgebreide gegevens over de ecologie van de Gele morgenster, de relaties met andere organismen en het milieu, dan vindt u dat in Weeda, E.J. et al., (1991) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 4: 168.

Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 627. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 700.

Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 1106-1107.

uitspraak van de wetenschappelijke naam: Tragópogon praténsis