Een niet zo opvallend kruid in onze graslanden of op droge, zandige bodem is de Gewone veldsla, Vaterianella locusta. We kennen de plant vooral als een van de slasoorten die goed eetbaar is. Een opvallende eigenschap van de plant is de wijze waarop hij vertakt. Steeds twee takken vanuit de oksel van de bladeren. Deze wijze van vertakken noemen we gaffelvormig. Veldsla staat graag in bermen of op de rand van graften, maar ook wel als laag blijvend kussen op droge ruderale grond.
Gewone veldsla kennen we waarschijnlijk allemaal als een van de lekker sappige blaadjes die in een rozet staan en die we graag eten. Dat zijn gekweekte vormen van de plantensoort, waarvan we hier eens goed willen kijken naar de wilde soort, waar die lekkere veldsla van afstamt.
Gewone veldsla of Valerianella locusta (L.) Laterr. is een soort uit de Kamperfoeliefamilie of Caprifoliaceae, die als soort uit onze wilde flora hier en daar redelijk algemeen voorkomt, maar verder nogal zeldzaam is. De planten blijven klein en kunnen wel eens tot 25 cm hoog worden. Doordat de planten direct boven de rozet van spatelvormige bladeren, die gevormd wordt op de wortel, zich gaffelvormig, dus steeds in tweeën, vertakken kunnen ze redelijk breed als een kussen uitgroeien.
De stengels zijn gevuld en licht behaard, wat je goed kunt zien met een loep. De stengels lijken rond maar als je goed naar de doorsnede met name onderin de plant kijkt zie je dat de stengel eigenlijk een beetje kantig is. De bladeren in de rozet zijn spatelvormig, terwijl die aan de stengels tegenover elkaar staan en langwerpig zijn. Ze hebben een gave rand maar aan de voet van die stengelbladeren zie je een paar lobben.
De bloeiwijzen hebben wat van een scherm. De bloemen staan dicht bij elkaar en worden door een aantal kleine groene blaadjes omvat. De bloemen zijn klein, hebben nauwelijks ontwikkelde kelken en een kleine kroon van vijf vergroeide kroonbladen die een trechtervorm hebben. De kroonslippen, die licht lila tot wit zijn, steken wat naar buiten uit. Binnen de kroon staan drie meeldraden en een bovenstandig vruchtbeginsel. Na bevruchting ontwikkelt het vruchtbeginsel zich tot een typisch gevormde vrucht, die ook klein is. In die vrucht van 2 tot 3 mm bevindt zich een ruimte met een zaad en een tweetal holle ruimtes. Deze holle ruimtes hebben mogelijk een rol bij de verspreiding door de wind. Maar door de vruchtkelk die een beetje op een tand lijkt en de vrucht met het ene zaad omsluit kan het ook als een kleine klit in de vacht van dieren blijven hangen en aldus verspreid worden.
Na de bloei en tijdens de rijping van het zaad verkleurt de plant naar lichtgeel. Dan valt ze vaak beter op in de grazige berm waarin ze kan staan. In dit stadium kun je in ieder geval de kleine, maar wel typische vruchten met één zaad erin aan de plant ontdekken.
200424_MM
Gewone veldsla ia een Europese soort en van oorsprong eigenlijk een akkeronkruid, maar in het noorden van ons werelddeel tref je haar niet aan. Ook horen het zuidwesten van Azië en het noordelijk deel van Afrika rond de Atlas tot het oorspronkelijk areaal. In Amerika komt hij tegenwoordig ook voor en is daar te beschouwen als een neofyt, die waarschijnlijk door menselijke actie over de Atlantische Oceaan is geraakt.
In Nederland vind je hem in het zuiden van Limburg en in het rivierengebied met een uitloper tot op Texel. Verder komt de soort nog wel eens sporadische elders voor.
De soort groeit soms onder zeer droge omstandigheden; hetgeen aan akkeronkruiden niet vreemd is. Dan vormt de soort dichte en platte kussens. De lengtegroei is dan zeer beperkt.
Voor meer uitgebreide informatie over de relaties met andere organismen, het milieu en de ecologie van Gewone veldsla verwijzen wij naar Weeda, E.J. et al., (1988) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 3: 277
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 576. Of met de nieuwste druk van deze flora: Duistermaat, L (2020) Heukels'flora van Nederland, 24ste druk: 741-742.
Een andere determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 994.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Valerianélla locústa.
In het Duitse taalgebied heet de soort Gemeines Rapünzchen; Rothmaler, W. (1981) Exkursionsflora für die Gebiete der DDR und der BRD. Band 2 Gefässpflanzen, 10e druk: 346.