Ratelaars herken je aan de tweezijdig symmetrische bloemen met opgeblazen kelken. De bloemen zijn tweelippig en de kleur van de kroonbladen is geel. De planten hebben vierkante stengels en een penwortel waarmee ze aantakken op de wortels van grassen en als halfparasiet leven. Kleine ratelaar heeft geen behaarde kelk en de stengelbladeren zijn langwerpig tot lancetvormig. Het lijken wel tweebenige driehoeken met een kleine basis.
Een derde soort Ratelaar die we in Nederland en België kennen is de eenjarige Kleine ratelaar, Rhinanthus minor L., uit de Bremraapfamilie of Orobanchaecae. De soort is nu in deze familie ingedeeld sinds een deel van de Helmkruidfamilie op grond van nieuwere wetenschappelijke inzichten is ondergebracht in de Bremraapfamilie. Kleine ratelaar is net als de andere twee ratelaarsoorten, Harige en Grote ratelaar, een halfparasiet, die met zijn simpel wortelsysteem de wortels van grassen en vlinderbloemigen kan aftappen. Uit die wortels van de gastheren wordt water een mineralen opgenomen. Ratelaars hebben bladgroen en kunnen dus wel zelf door fotosynthese koolhydraten opbouwen. Door deze halfparasitaire levenswijze zijn het planten die uitbundige ontwikkeling van grassen tegen gaan.
De planten worden tot zo'n 50 cm hoog, maar op in kalkgrasland, blijven ze vaak wat aan de kleine kant. Ze kiemen vroeg in het jaar en leiden dan een ondergeschikt bestaan. Pas in het voorjaar ontwikkelt zich op de penwortel een vierkantige stengel. Deze is nauwelijks behaard. Aan de stengel staan de smalle, vrijwel lancetvormige bladeren, die lijken op een gelijkbenige driehoek met een heel smalle basis. De rand van de bladeren is gekarteld tot gezaagd en vaak wat omgekruld. De bladeren staan tegenover elkaar en doordat ieder bladpaar steeds negentig graden draait ten opzichte van het bladpaar erboven of eronder kun je zelfs spreken van een kruiswijze bladstand.
De stengel kan naar boven toe wel vertakken; er ontspruiten dan in de oksels van twee tegenoverstaande bladeren twee zijtakken, maar dan moeten de planten een redelijk weelderige groei kunnen doormaken. De alleenstaande bloemen staan met z'n tweeën ruggelings tegen elkaar ieder aan een kant van de stengel. Onder elke bloem staat een schutblad. Deze zijn meer driehoekig van vorm dan de smalle stengelbladeren en kleuren meer groen dan die van de Grote ratelaar; de tanden bij de voet van de bijna gelijkzijdige driehoekige schutbladeren zijn minder dan drie maal zo lang als breed. De bloeiwijze lijkt daardoor ook wel wat op die van de Lipbloemenfamilie, maar er zijn geen meerbloemige schijnkransen. De tweezijdig symmetrische bloemen hebben een duidelijke boven- en onderlip en de viertandige kelk is vergroeidbladig en opgeblazen. De zijkanten van de kelken zijn niet behaard, een duidelijk onderscheid met de Harige ratelaar. De tweelippige kroon is geel van kleur, de onderlip is meer naar beneden gebogen dan bij de andere Ratelaarsoorten, waardoor de keel open is en de kroonbuis is vrijwel recht en niet zo duidelijk gebogen als bij de andere Ratelaars. Aan de top van de bovenlip eindigt links en rechts in twee kleine tanden, 1 mm groot en wit van kleur. Het tweelobbig stempel blijft verborgen onder de bovenlip.
Na bestuiving en bevruchting door hommels groet het bovenstandig vruchtbeginsel uit tot een doosvrucht. Deze gaat na enige tijd open en dan komen de zaden los in de droge kelk te liggen. Beweeg nu zo'n plant dan hoor je de zaden rammelen in de kelk.
MM_210602
De verspreiding in Nederland en België is beperkt tot de Waddeneilanden, rivierduinen en duinvalleien en in kalkgrasland.
Halfparasiet ecologisch graslandbeheer
De halfparasitaire levenswijze zorgt ervoor dat de graslanden waarin de soort staat een duidelijk minder goede ontwikkeling heeft van de grassoorten in het grasland. Je kunt de soort dan beschouwen als een ecologische hulp bij het korthouden van gras. Dat is gunstig tegen de uitbundige groei en bloei van grassen, die op deze wijze worden getemperd, waardoor ze minder bloeien en derhalve minder stuifmeel of pollen in de lucht zullen brengen. Bij het gebruik van schapen is het ecologisch beheer van graslanden in de stedelijke omgeving sterk te verbeteren.
Voor meer uitgebreide informatie over de relaties met andere organismen, het milieu en de ecologie van de Kleine ratelaar verwijzen wij naar Weeda, E.J. et al., (1988) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 3: 236.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 519. Of met de nieuwste druk van deze flora: Duistermaat, H(Leni). (2020) Heukels' Flora van Nederland, 24ste druk: 633.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 881.
In het Duitse taalgebied heet de soort Kleiner Klappertopf (Rothmaler, W. (1981) Exkursionsflora für die Gebiete der DDR und der BRD. Band 2 Gefässpflanzen, 10e druk: 378).
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Rhinánthus mínor.