De Slipbladige ooievaarsbek of Geranium dissectum herken je aan de heel diep ingesneden in omtrek ronde bladeren, waardoor er bladslippen zijn die je kunt vergelijken met de stand van de uitgespreide vingers aan je hand. De rode tot paarsrode bloemen zijn niet groot en steken ook niet boven de plant uit, maar zitten als het ware tussen de bovenste bladeren. De planten staan op vochtige, nogal kleiige bodems langs sloten, in bermen, op dijkhellingen en akkerranden, maar ook op steenslag.
De éénjarige Slipbladige ooievaarsbek, Geranium dissectum L. uit de Ooievaarsbekfamilie of Geraniaceae, heeft zijn naam vooral te danken aan de in omtrek ronde bladeren, die handvormig zijn ingesneden tot bijna bij de bladsteel waardoor er een oneven aantal bladslippen te zien is aan het blad.
De planten staan rechtop en zijn vrijwel helemaal behaard, waarbij in het bovenste deel ook klierharen voorkomen. De bloemstelen zijn helemaal bezet met klierharen, terwijl de deelvruchten naast klierharen ook gewone haren hebben.
De bladeren staan verspreid aan de rechtopstaande stengels en zoals al aangegeven zijn ze bijna handvormig samengesteld met meestal vijf of zeven slippen die ook weer zijn ingesneden. De middelste slip is aan de kant bij de bladsteel minimaal 2 mm breed, wat de plant onderscheidt van de Fijne ooievaarsbek die nog smallere slippen heeft van pakweg minder dan 2 mm breedte.
De bloemen staan met zijn tweeën bij elkaar in een deelbloeiwijze en ze zijn kleiner dan twee cm in doorsnee. Dat komt doordat de kroonbladen niet groter zijn dan 4 tot 5 mm. Het smalle deel van het kroonblad, de nagel, is veel korter dan het vlakke deel van het kroonblad, de plaat; de plaat is een beetje uitgerand. De vijf kelkbladen staan min of meer af en hebben een spitse top, wat we genaald kunnen noemen. Daardoor lijkt de kelk op een ster. De bloemstelen, bezet met klierharen zijn maar kort, ongeveer zo kort als de bloemen zelf waardoor de bloemen als het ware tussen de bovenste bladeren staan. Ook dit onderscheid is goed te gebruiken met de Fijne ooievaarsbek, die heel lange bloemstelen heeft waardoor de bloemen duidelijk boven de bladeren uitsteken.
Na bestuiving en bevruchting ontwikkelen zich de vruchten met meestal maar één zaad. Het zaad wordt uit de vruchtwand weggeschoten als de snavel losschiet. We noemen dit type vrucht, waarbij de vruchtwand achterblijft aan de snavel, een kluisvrucht.
MM_210103
Het verspreidingsgebied van de Slipbladige ooievaarsbek omvat Europa, Siberië en het noorden van Afrika. De algemeen voorkomende plantensoort treedt op op vochtige en kleiige bodems langs wegen, op dijken en in slootkanten, maar je vindt hem ook op open steenslag op weinig begaande veldwegen.
De type vruchten zijn toch wel bijzonder. Het is een kenmerk van de familie der Ooievaarsbekken dat ze een samengestelde vrucht hebben met een lange snavel. Bij rijpheid schiet deze snavel los van de centrale as en slingert dan de vruchten met kracht weg. Schiet daarbij het zaad zonder vruchthuid weg, dan spreken we van een kluisvrucht. Blijft echter de vruchtwand om het weggeschoten zaad zitten, dan is er sprake van een dopvrucht. Bij de hier behandelde Slipbladige ooievaarsbek wordt het naakte zaad weggeschoten en blijft de vruchthuid aan de snavel vastzitten, vandaar dat we hier speken van een kluisvrucht.
Uitgebreidere informatie over de ecologie van Slipbladige ooievaarsbek en de relaties van deze soort met andere organismen en het milieu kunnen gevonden worden in Weeda, E.J. et al., (1987) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 2: 157.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 325. Of met de nieuwste druk van deze flora: Duistermaat, H(Leni). (2020) Heukels' Flora van Nederland, 24ste druk: 440.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 580.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Geránium disséctum