Verfbrem is een dwergstruik die tamelijk laag blijft maar wel gekromde opstijgende stengels of takken heeft. Door de goudgele bloemen die in trossen aan het eind van de takken staan valt de soort op tijdens de bloei. De bladeren zijn niet samengesteld, wat voor een soort uit de Vlinderbloemenfamilie uitzonderlijk is. De bladeren kunnen scharnieren en bij bewolkt weer kunnen ze tegen de takken en twijgen aan staan in de zogenaamde slaapstand.
Een meerjarige soort uit de Vlinderbloemenfamilie die wat minder algemeen voorkomt maar direct opvalt, bijvoorbeeld in een kalkgrasland, is de dwergstruik Verfbrem, Genista tinctoria L., uit de Vlinderbloemenfamilie of Fabaceae.
De planten hebben een verhout gedeelte, een soort kort stammetje, dat op de bodem rust, op de ondergrondse penwortel met lange uitlopers. Aan de fijnste uitlopers zijn kleine wortelknolletjes te vinden waarin de symbiotische Rhizobiumbacteriën behuisd zijn die een rol spelen in de binding van luchtstikstof.
De dwergstruik wordt met zijn gebogen opstijgende tot rechtopstaande takken of stengels, tot zo'n 60 cm hoog. Soms kan hij nog wat hoger worden, maar veelal haalt hij de 60 cm niet. Deze groene stengels zijn onbehaard en je vindt geen doorns aan deze stengels, zoals je die wel vindt bij twee andere soorten uit het geslacht, Heidebrem, onder meer de Stekelbrem. Aan de stengels staan de alleenstaande bladeren. Dat is redelijk uitzonderlijk bij de Vlinderbloemenfamilie, want bijna altijd zijn er samengestelde bladeren. Het is typisch voor het geslacht Heidebrem waartoe de Verfbrem behoort. De bladeren zijn lancetvormig en relatief groot, ongeveer een cm of zelfs nog wat langer. Aan de voet staan twee kleine priemvormige steunblaadjes en de gave rand is gewimperd, dat wil zeggen dat er een rij haren op de bladrand staat. De bladeren kunnen bewegen, want de aanhechtingsplaats aan de takken of stengels is in feite een scharniertje. Zo kunnen ze een zogenaamde slaapstand innemen, dan buigen ze tegen de tak aan. Uit het feit dat ze zo'n scharniertje hebben mag je concluderen dat het eigenlijk een samengesteld blad is, met maar één deelblaadje.
De bloemen worden geflankeerd door twee steelblaadjes en ze staan in trossen aan het eind van de stengels of takken. De bloemen hebben een vijftandige, vergroeide kelk en vijf kroonbladen. Alleen de onderste twee kroonbladen zijn aan de onderzijde vergroeid en vormen de kiel. De andere kroonbladen, vlag en beide zwaarden zijn vrijstaand ook ten opzichte van de kiel. De tien meeldraden zitten in de kiel opgeborgen. Ze zijn met elkaar vergroeid en vormen een buis waardoor de stijl loopt van het bovenstandig vruchtbeginsel. Er is geen nectarproductie en bezoekers verzamelen dan ook het stuifmeel of pollen. Als een hommel of bij op de zwaarden gaat zitten en deze naar beneden drukt, springt de kiel open en komen stempel en helmhokken vrij. We noemen deze explosie het springveermechanisme. Als een bloem bezocht is, is alle stuifmeel uit de helmhokken weg. Een groot deel heeft de bezoeker verzameld, een deel is weggeslingerd en een klein deel komt terecht op het lijf van de bezoeker.
Eventueel aan het insect al gehecht stuifmeel of pollen van een eerder bezoek aan een bloem wordt door het stempel afgewreven en het insect wordt opnieuw bepoederd met nieuw stuifmeel. Uit het bevruchte vruchtbeginsel ontstaat een peulvrucht of boon met daarin meerdere zaden. De rijpe peul springt open met twee kleppen.
MM_200613
Het verspreidingsgebied of areaal van de Verfbrem omvat vrijwel heel Europa met uitzondering van de noord-, west- en zuidelijke gedeelten. Verder hoort het westelijk deel van Azië tot zijn areaal. De soort lijkt in onze contreien af te nemen en vind je behalve op de Waddeneilanden en op een paar plaatsen in de duinen nog langs beken en kleine rivieren op de lemige bermen. Ook in kalkgraslanden is Verfbrem nog aan te treffen.
Zoals de Nederlandse naam én de wetenschappelijke naam al aangeven werd in vroeger tijden uit de Verfbrem kleurstof gewonnen.
Uitgebreidere informatie over de ecologie van de Verfbrem en de relaties van deze soort met andere organismen en het milieu kunnen gevonden worden in Weeda, E.J. et al., (1987) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 2: 114
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Duistermaat, H(Leni). (2020) Heukels' Flora van Nederland, 24ste druk: 337.
Een andere determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 755.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Genísta tinctória.