Een klein blijvende en weinig opvallende algemeen voorkomend kruid is de Gewone zandmuur, Arenaria serpyllifolia. De sterk vertakte planten blijven kleiner dan 25 cm en hebben tweetakkige bijschermen als ze bloeien. De bladeren staan tegenover elkaar en zijn klein, maximaal 5 mm. De doosvruchten met de eromheen zittende kelkbladen vallen meer op dan de bloemen, waarvan de kroonbladen kleiner zijn dan de kelkbladen.
Er is een flink aantal kleine plantensoorten in de Anjerfamilie of Caryophyllaceae, die doordat ze zo klein zijn behoorlijk op elkaar lijken. Onder deze niet hoger dan 25 cm wordende plantensoorten hoort ook de Gewone zandmuur, Arenaria serpyllifolia L.. Ze staan meestal op drogere, zandige bodems, op duinhellingen en op droge duinvlakten en zijn ook te vinden op randen aan de bovenzijde van mergelgrotten waarbij ze deel uit maken van de Associatie van Tengere veldmuur. Je hebt een loep nodig om de fijne beharing van de planten te kunnen zien.
De éénjarige soms tweejarige planten van de Gewone zandmuur bloeien van midden in de lente, mei, tot in de herfst, hoewel door de droogte de planten dan soms nauwelijks meer te vinden zijn. De fijne planten hebben stengels die met kleine aangedrukte haren zijn bezet. De stengels zijn sterk vertakt, liggend en opstijgend tot rechtopstaand. Op wat meer open plekken vormt de gewone zandmuur met zijn liggende en vertakte stengels behoorlijk grote plakkaten. Ook de kleine elliptisch tot eironde en spitse, zittende bladeren van nauwelijks 3 tot 4 mm grootte zijn met fijne haren bezet en de gave randen zijn fijn gewimperd. De bladeren zitten tegenover elkaar aan de stengels en ze zijn dofgroen van kleur. Aan deze dofgroene kleur zijn ze al vroeg in het voorjaar te herkennen.
De bloeiwijze bestaat uit een tweetakkig bijscherm en zowel de stengel als elke tak van het bijscherm eindigt met een bloem. De bloemen hebben vrije kroonbladen en vrije kelkbladen. De laatste zijn ook met kleine haren bezet. Het bovenstandig vruchtbeginsel groeit uit tot een doosvrucht die met zes tanden open springt. De doosvrucht is dikwandig en de kelkbladen blijven om de doosvrucht zitten. De kelkbladen zijn groter dan de kroonbladen en zo'n 3 tot 4 mm lang. De kroonbladen zijn nog geen 3 mm. De doosvrucht is nog iets langer dan de kelkbladen en behoorlijk dik flesvormig. De zaden zijn maar klein, ongeveer een halve mm groot. Als de doosvrucht rijp is en je drukt erop kun je de vrucht horen openspringen.
De opnamen die we gemaakt hebben van deze planten komen van verschillende standplaatsen, onder meer uit het Heuvelland van Zuid-Limburg.
MM_190828
Gewone zandmuur is een kosmopoliet die in de voetsporen van de mens over de hele Aarde verspreid is. Het is een echte cultuurvolger. Akkers en zandige bodems vormen zijn standplaats. Een bijzondere standplaats is op de bovenrand van mergelgroeves in het Zuid-Limburgse heuvelland, waar de soort staat in de Associatie van Tengere veldmuur.
Een bijzonder kenmerk is het geluid dat de doosvrucht maakt bij het openspringen. Je kunt dit zelf bewerkstelligen door op een rijpe doosvrucht te drukken.
Van Tengere veldmuur onderscheidt de Gewone zandmuur zich onder andere door de bladeren, die bij Tengere veldmuur zeer smal, lancetvormig zijn.
Meer informatie over de ecologie van de Gewone zandmuur en de relaties met andere organismen en het milieu is te vinden in Weeda, E.J. et al., (1985) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 1: 182
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 283. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 520.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 447. In deze flora wordt de Nederlandse naam Zandmuur gebezigd.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Arenária serpyllifólia.
In het Duitse taalgebied luidt de naam Quendel-Sandkraut; Rothmaler, W. (1981) Exkursionsflora für die Gebiete der DDR und der BRD. Band 2 Gefässpflanzen, 10e druk: 146.