Het struweel groeit op matig kalkrijk tot kalkrijk, droog tot vochtig, soms oppervlakkig ontkalkt zand met een dunne A1-horizon. De bodem is in vergelijking met die van de Associatie van Wegedoorn en Eenstijlige meidoorn minder kalkrijk (2-4 % Ca) en ook minder humusrijk. De samenstelling van de kruidlaag verschilt in samenhang met de leeftijd van het struweel en de daarmee samenhangende lichtomstandigheden op de bodem en met het vochtgehalte van de bodem.
De Associatie van Duindoorn en Liguster ontwikkelt zich vanuit de zeereep uit de Associatie van Zandhaver en Helm, vanuit pioniervegetatie van kalkrijk duinzand (Duinsterretjes-associatie) of vanuit duingrasland (Duin-Paardenbloem-associatie). In veel gebieden ontwikkelt het Duindoornstruweel zich tegenwoordig bij gebrek aan voldoende begrazing, bijvoorbeeld na sterke afname van de konijnen. Deze ontwikkeling gaat vaak ten koste van soortenrijke duingraslanden. Bij ontkalking en verzuring van de bodem wordt Duindoorn minder vitaal, omdat voor een goede werking van de samenleving met stikstofbindende organismen in de wortelknolletjes een neutrale tot zwak basische omgeving noodzakelijk is. Op vastgelegde, verzuurde bodem tasten aaltjes uiteindelijk de wortelknolletjes zodanig aan dat Duindoorn afsterft, waarbij zich wilgenroosjes vestigen. Door intensieve begrazing kunnen dan weer duingraslanden ontstaan. In de gestabiliseerde, matig ontkalkte midden- en binnenduinen kan de successie bij ophoping van humus verder gaan naar de Associatie van Wegedoorn en Eenstijlige meidoorn of naar het Meidoorn-Berkenbos.
Het areaal van de Associatie van Duindoorn en Liguster strekt zich waarschijnlijk uit van de Atlantische kust van Zuidwest-Frankrijk tot aan Bergen in Noord-Holland. Ten noorden hiervan worden fragmenten aangetroffen tot op de Oost-Friese Waddeneilanden. Verder komt zij voor in Groot-Brittannië en langs de Oostzeekust. In Nederland komt de associatie in de kalkrijke duinen over aanzienlijke oppervlakten voor.
Het Duindoorn-Liguster-struweel wordt gekenmerkt door het samen voorkomen van Duindoorn, Wilde liguster (beide dominant) en Egelantier. Ook de wilde vorm van de Asperge is kenmerkend. Andere klassekensoorten die relatief veel voorkomen, zijn Eenstijlige meidoorn, Gewone vlier en Heggenrank. Frequente begeleidende soorten zijn Dauwbraam, Duinriet, Grote brandnetel, Veldhondstong, Gewoon dikkopmos, Zandzegge, Veldbeemdgras, Wilde kamperfoelie, Geel walstro en Kruipwilg.
Schaminée, J., Sýkora, K., Smits, N. en Horsthuis, M., 2010, Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland, KNNV Uitgeverij Veldgids nr 25, pp. 357-358. Het codenummer van deze plantengemeenschap of associatie luidt in deze Veldgids 37Ac2.
Schaminée, J., Haveman, R., Hennekens, S., Horsthuis, M., Janssen, J., Ronde, I. de, Smits, N. en Sýkora, K., 2022, Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland, KNNV Uitgeverij, 3e druk, pp. 368-369. In deze derde druk heeft de associatie de code r38Ab1.