In graslanden, maar bijvoorbeeld ook op grasvelden of akkers kun je de rode tot paarse bloemen vinden van de Reigersbek, Erodium cicutarium. Bij nadere beschouwing van de bloemen zie je dat de kroonbladen, die een regelmatige bloem suggereren, niet allemaal gelijk van vorm zijn. Daardoor is de bloem eigenlijk altijd tweezijdig symmetrisch. In de bloemen vallen de uitgroeiende vruchten heel erg op. Het lijkt sterk op de kop met snavel van een reiger. De bladeren van Reigersbek zijn veerdelig.
Uit de Ooievaarsbekfamilie, of Geraniaceae, kennen we in ons land twee geslachten (genera), namelijk het geslacht Ooievaarsbek, waarvan de meest bekende vertegenwoordiger Robertskruid is, en het geslacht Reigersbek. Beide geslachten zijn gemakkelijk uit elkaar te houden door de bladeren te vergelijken. De Ooievaarsbekken hebben handnervige bladeren, die handvormig gelobd of 3-5 tallig zijn, terwijl de Reigersbekken veernervige bladeren hebben die samengesteld of veerlobbig zijn.
Reigersbek, Erodium cicutarium (L.) L'Hér., is een tamelijk klein blijvend plantje dat we in grasvelden kunnen aantreffen. Het is een eenjarige of tweejarige plant. Het heeft een duidelijk veernervig samengesteld blad. De deelblaadjes zijn tot op een derde ingesneden, waardoor de bladrand sterk gelobd tot gekarteld is. De bovenzijde van het blad heeft geen of weinig lange klierharen en op de spil van het blad tref je veelal uiterst korte, minder dan 0,1 mm grote klierknophaartjes aan.
Aan de planten als geheel blijven bij het uit de grasmat halen weinig tot geen zandkorrels hangen. Dat is het gevolg van het feit dat er geen tot weinig lange haren op de plant als geheel zitten. De planten kunnen van 5 - 60 cm hoog worden.
De regelmatige bloemkroon lijkt enigszins tweezijdig symmetrisch doordat de kroonblaadjes niet allemaal even groot zijn. De kleur van de kroonbladen is meestal paarsrood en kan soms wit zijn; soms zitten er vlekken op. De grootte varieert van 8-14 mm in doorsnede, maar soms zijn de bloemkronen nog wat groter tot 17 mm. In de bloeiwijze vind je 3-9 bloemen bij elkaar. Van de 10 meeldraden zijn er meestal maar 5 met helmknoppen. De snavels van de deelvruchten zijn 22-35 mm lang. De deelvruchten zijn 5-6 mm met aan de top een indeuking en langs de onderrand een duidelijke richel. De planten bloeien van april tot oktober.
De Gewone reigersbek (Erodium cicutarium subsp. cicutarium), is te beschouwen als een van de twee ondersoorten binnen de soort. Deze pioniersoort tref je aan op matig droge voedselrijke zanderige bodem in akkers, bermen en grasvelden in het hele land. Gewone reigersbek heeft 5 of meer bloemen in de bloeiwijze en de grootte is meestal minstens 15 mm in doorsnede. Op kalkrijk duinzand komt de andere ondersoort voor, namelijk de Duinreigersbek (Erodium cicutarium subsp. dunense). Je vindt deze vooral in de duinen op omgewerkt zand, op rivierduinen en spoortaluds en ook elders waar kalkrijk duinzand is aangevoerd. Deze ondersoort heeft meestal maar 3-5 bloemen in de bloeiwijze en de doorsnede is hooguit zo'n 12 mm.
MM_111019
Het verspreidingsgebeid van Reigersbek omvat Europa, Azië en Noord-Amerika. Je treft de soort aan op zandige bodems. Daar vind je de soort dan ook in Nederland en België. In de Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland van Schaminée, J. et al. (2010) wordt Reigersbek beschreven als een kenmerkende soort van de
14Ca1 Duinsterretjes-associatie
30Bb Verbond van Vingergras en Naaldaar
Vermeldenswaard is nog de manier waarop de splitvrucht zich bij verdere rijping ontwikkelt. Allereerst zie je dat de gehele vrucht in feite bestaat uit vijf dopvruchten. De naalden van deze dopvruchten, die samen met de middenzuil aanvankelijk de snavel van de splitvrucht vormen, rollen zich min of meer kurkentrekker-vormig op en blijven aan de top van de middenzuil zitten. Uiteindelijk vallen ze van de middenzuil op de grond. De kromme naalden ontrollen zich bij vochtig weer en worden dan recht, bij droog weer krullen ze dan weer. Hierdoor wordt de spitse top met daarin het zaadje langzaam maar zeker de grond in geboord. De stijve haartjes op die vruchttop verhinderen dat de dopvrucht weer uit de bodem getrokken wordt, waardoor die steeds dieper komt te zitten.
Uitgebreidere informatie over de ecologie van Reigersbek en de relaties van deze soort met andere organismen en het milieu kunnen gevonden worden in Weeda, E.J. et al., (1987) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 2: 162.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 326. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 442.
Een andere determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 584.