De begroeiingen komen voor in rustige en voedselrijke wateren, zoals brede sloten, vaarten en trekgaten, die niet te diep zijn. Ook groeit de gemeenschap in geïsoleerde rivierarmen, op plaatsen die gespaard blijven van sterke golfslag. Brak water wordt gemeden. Op de bodem bevindt zich een dikke laag organische blubber, waarop de planten kunnen overwinteren. Waar de gemeenschap wordt aangetroffen, treedt ze vaak massaal op; in sloten, petgaten en vaarten is ze in staat het water van oever tot oever te bedekken.
De Krabbenscheer-associatie staat zowel in veengebieden als daarbuiten aan het begin van de verlanding. Plaatselijk wordt ze voorafgegaan door begroeiingen van het Waterlelie-verbond. Gewoonlijk wordt ze opgevolgd door drijftilgemeenschappen van het Waterscheerling-verbond. Op veel plaatsen vormt de associatie een mozaïek met de Associatie van Groot blaasjeskruid.
De Krabbenscheer-associatie heeft een groot Europees verspreidingsgebied, dat zich uitstrekt van Engeland tot in Siberië, en van Zuid-Zweden tot Noord-Frankrijk en Midden-Duitsland. In Nederland kent de gemeenschap twee duidelijke concentraties van groeiplaatsen. De ene bevindt zich in Noord-Nederland met zwaartepunten in de Kop van Overijssel en het aangrenzende laagveengebied van Friesland. Het andere strekt zich uit van het Vechtplassengebied en oostelijk Zuid-Holland tot in de Neder-Betuwe en de Langstraat. In de loop van de twintigste eeuw is de verspreiding van de associatie in Nederland sterk veranderd. Tot na de Tweede Wereldoorlog kwam ze massaal voor, maar daarna ging ze hard achteruit en verdween ze op veel plaatsen. Na een dieptepunt rond 1990 vindt de laatste jaren weer een opvallend herstel plaats.
Naast de naamgevende Krabbenscheer (kensoort) zijn Kikkerbeet, Veelwortelig kroos, Klein kroos, Gele plomp en Drijvend fonteinkruid de opvallendste begeleiders. Dit zijn allemaal drijvende waterplanten. Onder water worden de Krabbenscheerplanten vooral vergezeld door Puntkroos, Groot blaasjeskruid, Grof hoornblad, en Smalle en Brede waterpest. De samenstelling van de gemeenschap is de afgelopen decennia fors veranderd, waarbij soorten van hard en voedselrijk sterk zijn toegenomen, vooral ten koste van minder concurrentiekrachtige, ondergedoken planten, waaronder Glanzig en Spits fonteinkruid. Vroeger werden de Krabbenscheerplanten geoogst om als meststof over het land uit te strooien (scherentrekken), waardoor de vegetatiestructuur vermoedelijk minder dicht was en licht dieper in de begroeiing kon doordringen.
Schaminée, J., Sýkora, K., Smits, N. en Horsthuis, M., 2010, Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland, KNNV Uitgeverij Veldgids nr 25, 1e druk, pp. 103-104.