Aan de boven water uitstekende bloeiwijze die bestaat uit een uitgerekte aar met kransen van kleine bloemen herken je Aarvederkruid. Onder water zijn de soms lange stengels te vinden die aan de wortelstok ontspruiten. Aan deze stengels staan de veervormige bladeren in kransen van vier, soms vijf bladeren.
In onze zoete en brakke stilstaande wateren, maar ook in stromende open wateren, vinden we het meerjarige Aarvederkruid, Myriophyllum spicatum L., uit de Aarvederfamilie of Haloragaceae.
De planten ankeren in de bodem van sloten en wateren met wortelstokken. Deze wortelstokken wortelen op de knopen. Uit de wortelstokken ontspruiten de stengels. Deze kunnen van decimeters tot meters lang zijn.
Aan de vaak rood kleurende onderwaterstengels zijn de geveerde bladeren te vinden. Deze staan in kransen van 4 of 5. Het zijn even geveerde bladeren met 7 tot 11 jukken van fijne bladslippen. Deze slippen zijn vrij slap, wat je goed merkt als je een deel van een plant boven water uittilt. De bladeren lijken daardoor in eerste instantie wel wat op die van Grof hoornblad, maar bij nadere beschouwing zijn ze veel fijner van structuur en ze hebben geen dichotome structuur maar een echte veerstructuur. De planten kunnen behoorlijk massaal optreden.
In de tijd dat Aarvederkruid in de zomer gaat bloeien, verschijnt een rechtopstaande bloeistengel die boven water uitsteekt. Aanvankelijk staan de bloemen in de aar behoorlijk dicht op elkaar, maar al gauw strekt de as van de aar en is te zien dat er in de aar eigenlijk is opgebouwd uit telkens een krans van ongeveer vier bloemen. De onderste kransen bestaan uit bloemen die functioneel vrouwelijk zijn. Alleen de onderstandige vruchtbeginsels met harige stempels ontwikkelen zich; meeldraden komen niet tot ontwikkeling en kroonbladen vallen direct af. Onder de vier bloemen in deze kransen zijn schutbladeren zichtbaar die de fijne structuur vertonen van de gewone stengelbladeren. Ze blijven echter klein en steken niet onder de bloemen uit. Dit is een onderscheidend kenmerk van Aarvederkruid ten opzichte van de andere soorten uit het geslacht. De bloemen in de middelste kransen ontwikkelen zowel meeldraden als vruchtbeginsels en zijn derhalve tweeslachtig. De bloemen in kransen in de top van de aar, tenslotte, zijn functioneel mannelijk: ze hebben alleen goed ontwikkelde meeldraden met relatief grote helmknoppen. Als de bloemen in knop zijn hebben ze nog de rode kroonbladen, die bij de bovenste bloemen nog het langst aanwezig zijn. Onder deze hoger in de aar staande bloemen staan kleine ongedeelde schutbladeren.
De wind treedt als vector op van het pollen. Na bestuiving en bevruchting groeit het vruchtbeginsel uit tot een splitvrucht. Deze splijt in vieren die ieder een zaad bevatten. Ze hebben een behoorlijk drijfvermogen en zich kunnen zodoende elders langs een oever vestigen. Maar de meeste vermeerdering vindt plaats door het afbreken van stengeldelen of stukken wortelstok die door stromend water kunnen worden meegenomen.
MM_150706
Het areaal van Aarvederkruid omvat Europa, Azië, Noord-Amerika en Noord- en Zuid-Afrika. Het is in onze contreien een soort van open wateren, die zelfs enigszins brak mogen zijn. In Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland, worden de volgende plantengemeenschappen beschreven waarin Aarvederkruid voorkomt:
05Aa Verbond van Gesteelde zannichellia
05Aa1 Associatie van Fijn hoornblad
05Aa2 Associatie van Zilte waterranonkel
05Aa3 Associatie van Groot nimfkruid
05Ba Waterlelie-verbond
05Ba1 Associatie van Doorgroeid fonteinkruid
05Ba2 Associatie van Glanzig fonteinkruid
05Ba3 Associatie van Witte waterlelie en Gele plomp
05Ba4 Watergentiaan-associatie
05Bb Kikkerbeet-verbond
05Bb1 Krabbenscheer-associatie
05Bb2 Associatie van Groot blaasjeskruid
Aarvederkruid overwintert door op de wortelstok onder water kleine toefen te vormen. Deze winterknoppen bestaan uit een sterk samengetrokken stengel met een aantal kransen van bladeren. Zodra in het voorjaar de omstandigheden zich ervoor lenen, groeien deze snel uit tot lange stengels met bladeren.
Wanneer de plant in droge omstandigheden geraakt, doordat er bijvoorbeeld opdrogen optreedt van het waterige milieu kan de soort overleven met een aangepaste vorm, die echter nooit gaat bloeien. Dit verklaart ook het voorkomen in plantengemeenschappen of associaties die niet aan water gebonden zijn.
Uitgebreidere informatie over de ecologie van Aarvederkruid en de relaties van deze soort met andere organismen en het milieu kunnen gevonden worden in Weeda, E.J. et al., (1987) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 2: 236
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 320. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 329-330.
Een andere determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 694
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Myriophýllum spicátum.