Gaffeltandmos-Jeneverbestruweel - Dicrano-Juniperetum

Het Gaffeltandmos-Jeneverbesstruweel is een zeer soortenrijk, weinig gelaagd vegetatietype, dat wordt gekenmerkt door een kleinschalig mozaïek van jeneverbessen, dwergstruiken, kruiden, mossen, korstmossen en open plekken. In jonge stadia komen veel korstmossen voor en is het aandeel van heide- en stuifzandsoorten het grootst. Oudere stadia zijn rijker aan grassen en dwergstruiken en bevatten vaak ook soorten die duiden op minder schrale omstandigheden. De jeneverbessen bereiken een maximale hoogte van zes meter, waarbij de struiken nogal uiteenlopende groeivormen kunnen hebben, variërend van neerliggend tot zuilvormig. Het indelingsnummer in de 3e druk van de Veldgids luidt r44Aa1.
Klik op een foto voor kenmerk met uitleg:
Verspreidingskaart
Ecologische parameters

De gemeenschap is gebonden aan droge, kalkarme en voedselarme zandgronden. Binnen de associatie worden twee vormen onderscheiden, die samenhangen met de leeftijd van het struweel en daarmee met de ontwikkeling van het humusprofiel.

Het Gaffeltandmos-Jeneverbesstruweel maakt deel uit van het droge heidelandschap, waarbij de gemeenschap (vaak in fasen) op open plekken in de heide tot ontwikkeling komt en na enige tijd wordt opgevolgd door dennenbos. Vermoedelijk speelt hierbij de intensiteit van beweiding een rol. De snelheid van de successie van struweel naar bos hangt samen met de voedselrijkdom van de bodem en het reliëf. Gedurende de tweede helft van de vorige eeuw verouderden veel jeneverbesstruwelen in ons land zonder dat wezenlijke verjonging plaatsvond, maar de laatste jaren worden op veel plekken weer kiemplanten en juveniele struiken van de Jeneverbes aangetroffen.

De associatie is gebonden aan het laagland en heeft in Europa een areaal dat buiten Nederland ook Noord-Duitsland, Denemarken en Zuid-Zweden omvat. In Nederland is deze struweelgemeenschap vrij zeldzaam en beperkt tot de zandgronden in het oosten van het land, met kerngebieden in Drenthe, Overijssel, de Veluwe, de Achterhoek en Midden-Limburg.

Kensoorten ontbreken, maar de associatie is door het dominant optreden van de naamgevende Jeneverbes en een groot aantal differentiërende soorten goed gekenmerkt. Dit betreft zowel soorten van heiden en heischrale graslanden als van meer stikstofminnende milieus. Tot de eerste groep behoren onder andere Struikhei, Bochtige smele, Schapenzuring, Zandstruisgras, Pilzegge, Fijn schapengras en Liggend walstro. Tot de (kleinere) tweede groep behoren Wilgenroosje en Smalle stekelvaren. Verder wordt de associatie gekenmerkt door een groot aantal sporenplanten, waaronder de bladmossen Gewoon gaffeltandmos, Bronsmos, Heideklauwtjesmos, Gewoon peermos, Breekblaadje en Gewoon pluisjesmos, het levermos Heidefanjemos, en de korstmossen Open rendiermos, Fijn bekermos en Bruin heidestaartje. De rijkdom aan korstmossen vormt een duidelijk verschil met de veel graziger (en in ons land veel zeldzamere) Associatie van Hondsroos en Jeneverbes. Zomereik en Wilde lijsterbes zijn de belangrijkste begeleiders onder de houtige planten.

In de plantenassociatie 'Gaffeltandmos-Jeneverbestruweel' komen de volgende plantensoorten voor:

In de nieuwste, 3e druk, van de Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland (2022) is het indelingsnummer van het Gaffeltandmos-Jeneverbesstruweel r44Aa1.

Schaminée, J., Sykora, K., Smits, N. en Holthuis, M. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland. KNNV Uitgeverij, Veldgids 25, 1e druk, pp. 376-377.

Schaminée, J., Haveman, R., Hennekens, S., Horsthuis, M., Janssen, J.,Ronde, I. de, Smits, N. en Sýkora, K. (2022) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland, KNNV Uitgeverij Veldgids nr 25, 3e druk, pp. 400-401.