Aan de typische vorm van de meestal spiesvormige, kleine bladeren herken je de Schapenzuring, Rumex acetosella. Het zijn klein blijvende planten, die op schrale, zure, droge en kalkarme bodem staan. Met andere soorten vormen ze de meest arme graslanden waar nog net schapen op kunnen grazen. De planten kunnen met ondergrondse uitlopers aan hun wortelstokken behoorlijke oppervlaktes bezetten. Het is een tweehuizige soort, dat betekent dat je of planten die mannelijk bloeien bij elkaar vindt, of planten die vrouwelijk bloeien.
Op kalkarme, zure en schrale droge graslanden, die alleen geschikt zijn voor beweiding met schapen staat de klein blijvende Schapenzuring, Rumex acetosella L., uit de Duizendknoopfamilie.
Deze klein blijvende, meerjarige zuring heeft een uitgebreid ondergronds stelsel van wortelstokken, waarmee de soort zich in zijn milieu kan uitbreiden. Op geregelde plekken komen een beetje op rozetten lijkende groepen van kleine bladeren te voorschijn, waaruit dan een stengel oprijst waaraan de bloemen zich ontwikkelen. Aan de stengel staan de bladeren verspreid en in de oksels van die bladeren ontspruiten zijtakken met bloemen, waardoor de hele bloeiwijze op een tamelijk arme pluim lijkt.
Schapenzuring heeft kleine, iets blauwige bladeren, die kunnen variëren van rond tot lijnvormig, maar de vorm die het meest te vinden is is spiesvormig: onderaan het smalle enigszins ovale blad zitten twee smalle oren met daarboven een lichte insnoering.
In de armbloemige pluimvormige bloeiwijze zijn ofwel bloemen met alleen meeldraden ofwel bloemen met alleen bovenstandige vruchtbeginsels te vinden. Het is namelijk een tweehuizige plantensoort. De meeste planten die je vindt zijn overigens mannelijk. Aan de mannelijke planten zie je onder het zesbladig bloemdek een zestal meeldraden hangen, die een beetje naar oranje kleuren. Zodra ze het pollen aan de lucht hebben afgegeven, het is een echte windbestuiver, vallen de meeldraden en later ook de bloemdekbladen af.
Aan de vrouwelijke planten zitten de kleine bloemetjes met drie stempels die pollen uit de lucht kunnen zeven. Het bovenstandig vruchtbeginsel groeit uit tot een nootje van 1 tot 1,5 mm. De binnenste bloemdekbladen vormen de vruchtkleppen, zijn even groot als het nootjes en hebben geen uitsteeksels, zoals we die wel bij andere Zuringsoorten vinden, bijvoorbeeld bij de Ridderzuring. Ook ontbreken de knobbels op de vruchtkleppen. De drie buitenste bloemdekbladen blijven ook tegen de vrucht aangedrukt en zijn nauwelijks groter.
Schapenzuring is een kosmopolitische soort van de gematigde en koele streken, dat wil zeggen dat ze in die gebieden over de hele aarde verspreid is. Ze is een soort van droge, zure, kalkarme graslanden waar stikstfoverrijking, bijvoorbeeld door depostie uit de lucht optreedt en behoort volgens Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland tot de
14Aa1 Associatie van Buntgras en Heidespurrie
14Aa2 Duin-Buntgras-associatie
14Ba1 Vogelpootje-associatie
14Bb1 Associatie van Schapengras en Tijm
14Bb2 Duin-struisgras-associatie
18Aa2 Associatie van Boshavikskruid en Gladde witbol
28Aa4 Grondster-associatie
30Ba1 Korensla-associatie
34Aa1 Wilgenroosje-associatei
41Aa1 Gaffeltand-Jeneverbesstruweel
Meer informatie over de ecologie van Schapenzuring en de relaties met andere organismen en het milieu is te vinden in Weeda, E.J. et al., (1985) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 1: 146.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 275. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 547-548.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 402.
Uitspraak van de wetenschappelijke naam: Rúmex acetosélla