Varens en Wolfsklauwen zijn afstammelingen van primitieve sporenplanten die al een voorgeschiedenis hebben vanuit het Carboon, meer dan 300 miljoen jaar geleden (varens) of zelfs het Devoon, meer dan 400 miljoen jaar geleden (wolfsklauwen en biesvarens).
De voortplanting geschiedt door sporen, met een tussenstadium in een prothallium, waarop geslachtsorganen worden gevormd. De sporen kunnen zich alleen in een vochtig milieu ontwikkelen en veel soorten zijn dan ook aan een vochtige omgeving gebonden.
Wolfsklauwen zijn relatief kleine planten met smalle bladeren rondom de kruipende stengel, ze doen van de hier genoemde soorten het meest aan mossen denken. Sporen worden in eindstandige kegels of aren gevormd.
Biesvarens lijken op kleine gras- of biesachtige planten, in pollen groeiend, de sporen of eigenlijk de sporangia, staan aan de basis van de daar verbrede bladeren ingeplant.
Paardenstaarten zijn planten met een stengel en zijtakken die geleed zijn, bladeren die bestaan uit een stengelomvattende schede, en holle stengels. Sporen worden gevormd in aparte sporendragers of aan de top van de plant.
Varens bestaan uit een aantal, wat meer primitieve soorten met enkelvoudige of weinig samengestelde bladeren, maar veel meer ontwikkelde soorten die we kennen hebben juist sterk samengestelde bladeren als grote “veren”. Sporen worden gevormd aan speciale bladeren, aan de rand van een blad, of aan de onderkant van bladeren in sporenhoopjes.
De hier gepresenteerde plantengroepen horen tot de “vaatplanten” en worden traditioneel opgenomen in de Flora van Nederland omdat ze, net als hogere planten, gedifferentieerd zijn in een wortelstelsel en een spruit en daarnaast water en voedingsstoffen transporteren via een vaatbundel-stelsel.