Op vochtige, stikstofrijke en kleiige plekken kun je de Rode ganzenvoet vinden. Kenmerkend is de rode kleuring van de bladeren, vooral van de bladranden. Ook de stengels van de vrijwel kale planten kunnen enigszins rood kleuren en het bloemdek van de kleine bloemen eveneens.
Een éénjarige soort uit de Amarantenfamilie of Amaranthaceae (vroeger ondergebracht in de Ganzenvoetfamilie of Chenopodiaceae) is de algemeen voorkomende Rode ganzenvoet, Chenopodium rubrum L., die in de nieuwe Heukels (2020) de wetenschappelijke naam Oxibasis rubra (L.) S.Fuentes, Uotila & Borsch draagt. De plant heeft een wat vlezig karakter en is vrijwel helemaal kaal. Hij is in het algemeen een soort van open terreinen zoals uiterwaarden en rivieroevers, de randen van brakke zeearmen en kreken in het getijdengebied. Het gaat dan vooral om plekken die in de winter onderwater lopen. Ganzenvoeten tref je trouwens bijna niet aan op zilte bodems, maar de Rode ganzenvoet komt aan de randen van zilte milieus voor. Overigens hebben de bodems van de milieus waar de soort voorkomt vaak kleiige eigenschappen en het zal dan ook niet verbazen als je de soort aantreft op erven en akkers en zelfs op mesthopen. Ook in moestuinen vindt de soort gemakkelijk een plek.
De planten hebben geen wortelstok, maar een hoofdwortel met zijwortels. Uit de ondergrondse delen komen de vertakte, rechtopstaande stengels en de plant kan daarbij soms wel tot een meter hoog worden. Maar ook laagblijvende planten kun je in de ruderale terreinen vinden waar de soort zich thuisvoelt. De plant ligt dan met zijn stengels op de bodem.
De planten zijn vrijwel kaal en dus ook zonder klieren. Ze zijn daardoor niet kleverig en missen een duidelijke geur. De bladeren hebben geen melig uiterlijk, wat we juist maar al te goed kennen van de Melganzenvoet; ze glanzen aan beide zijden, zijn tamelijk donkergroen van kleur en zijn soms roodachtig, wat je vooral langs de bladrand kunt zien. De rand is ingesneden, gelobd of getand. Maar doordat aan de onderste bladeren de onderste lobben of tanden verder naar buiten uitsteken en de bladvoet duidelijk wigvormig is, hebben deze bladeren de vorm van een ruit. Naar boven toe zijn de bladeren minder ruitvormig. Een wortelrozet zul je niet aantreffen. Dit is een onderscheid met de Rode aardbeispinazie.
De bloeiwijze bestaat uit kluwens van kleine bloemen die boven in de plant pluimvorming gerangschikt zijn. De bloemen zijn erg klein en de vruchten en zaden bieden in het algemeen weinig houvast bij het vaststellen van de juiste soort. Het bloemdek verandert na de bloei niet heel sterk, maar er is wel sprake van een lichte roodkleuring, wat je mede in de naam van de soort terugvindt. De vijf bloemdekbladen zijn alleen aan de voet vergroeid en als de zaden rijp zijn, bedekken deze bloemdekbladen de zaden tot halverwege het rijpe zaad. Op het min of meer ronde zaad zijn de stijlresten nog zichtbaar. De bloeiwijzen zijn dichte pluimen zonder grote op gewone bladeren lijkende schutbladeren. Ook dit onderscheidt de Rode ganzenvoet van de Rode aardbeispinazie.
MM_170905
Rode ganzenvoet heeft een verspreidingsgebied dat van oorsprong de gematigde gebieden van het noordelijk halfrond omvat, maar tegenwoordig is de soort ook wel te vinden in Zuid-Amerika en Zuid-Afrika. Natuurlijke verspreiding vindt plaats doordat zaden met de slikkige bodem plakken aan vogelpoten.
De niet-inheemse Ganzenvoetsoorten zijn behoorlijk moeilijk te determineren; daarvoor moet je de kleine zaden onderzoeken met een binoculair microscoop. Dat hoeft bij de in Nederland en België inheemse soorten -gelukkig- niet, omdat je deze ook goed kunt herkennen aan de bladvormen en de bloeiwijzen.
Meer informatie over de ecologie van Rode ganzenvoet en de relaties met andere organismen en het milieu is te vinden in Weeda, E.J. et al., (1985) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 1: 157-158.