Aan de viltige lange beharing van de hele plant herken je door de grauwe kleur de Moerasdroogbloem, Gnaphalium uliginosum. De tot hooguit 25 cm hoog wordende planten hebben spatelvormige bladeren van maximaal 5 cm lang en aan de top 5 mm breed. De bloeiwijze bestaat uit een aantal in een kluwen staande kleine hoofdjes die omgeven zijn door een ster- of kransvormig reeks bladeren. De pioniersoort komt voor op in de zomer en herfst droogvallende bodems.
In vegetaties op zandige bodems met een dunne kleiige toplaag die vaak lange tijd doornat zijn en slechts gedurende een periode in de zomer en/of herfst droogvallen kun je de Moerasdroogbloem, Gnaphalium uliginosum L., uit de Composietenfamilie of Asteraceae aantreffen.
Moerasdroogbloem is een niet al te hoog wordende eenjarige soort. Vaak worden de planten die sterk vertakken niet groter dan een paar decimeter. Heel opvallend in de video is de viltige beharing van de plant en het lijkt of hij helemaal beschimmeld is. Er is geen melksap in de planten.
De planten ontwikkelen een penwortel met zijwortels en direct boven het maaiveld beginnen al de vertakkingen, die dan ook net als de hoofdstengel recht omhoog groeien. Aan de ronde stengels staan de langwerpige tot zo'n 5 cm lange bladeren die zonder steel verspreid aan de stengels zitten. Deze bladeren zijn aan de top het breedst, tot 4-5 mm, waardoor ze ook wel op een spatel lijken, en de middennerf treedt als een spitsje aan de top uit. Ook aan de bladeren valt de lange viltige beharing aan beide zijden op. De kleur van de hele plant is daardoor ook grijs-groen of grauw-viltig.
Aan de uiteinden van de stengels en vertakkingen staan de hoofdjes in kluwens van 3-10 bijeen. Bloemloze stengels vind je niet wat er mede op duidt dat het om een eenjarige soort gaat. Zo'n kluwen wordt omgeven door een aantal bladeren, zodat het een soort van krans lijkt. Ook heeft het wel wat van een ster. Deze stervormige krans van bladeren om de gezamenlijke hoofdjes onderscheidt de Moerasdroogbloem van de andere twee Droogbloemsoorten.
De bolvormige hoofdjes zijn niet groter dan 3-4 mm. Ze hebben bruinachtige omwindselbladen. De buitenste omwindselbladen zijn aan de buitenkant kaal. Binnen het omwindsel staat een flink aantal kleine composietenbloemen die een pappus hebben. Ze zijn geelwit van kleur, maar tamelijk onopvallend binnen het totale geheel van de plant. Naast tweeslachtige vind je ook alleen vrouwelijke bloemen.
De planten staan nooit in de schaduw, maar altijd op terreinen die rechtstreeks door de zon beschenen worden.
MM_150107
Het areaal van Moerasdroogbloem omvat de gematigde en koelere streken van het noordelijk halfrond. Het is een algemeen voorkomende soort op zandige bodem, met dunne kleiige toplaag, regelmatig onderwater, alleen in zomer of herfst enige tijd droogstaand. In de zeekleigebieden met hun zeer dichte bodem komt de soort niet voor. Het is een pioniersoort van natte groene stranden, maar ook van drooggevallen heidevennen; maar ook kun je haar vinden op verslempte Maïsakkers, vooral in natte jaren.
Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland.
28Aa Dwergbiezen-verbond
28Aa1 Draadgentiaan-associatie
28Aa2 Associatie van Borstelbies en Moerasmuur
28Aa4 Grondster-associatie
29Aa4 Slijkgroen-associatie
30Ab3 Associatie van Korrelganzenvoet en Stijve klaverzuring
Moerasdroogbloem kiemt aan het eind van de lente en begin van de zomer. De plant doorloopt de hele cyclus derhalve binnen een paar maanden. Als de omstandigheden het niet toelaten om tot bloeiende planten te komen van rond de twee decimeter, bijvoorbeeld door een erg lange natte periode, kunnen zelfs tot twee cm grote 'dwerg' planten al in bloei geraken.
De krans of stervormige bloeiwijze heeft in de verte wel wat van de Edelweiss, Leontopodium alpinum.
Als u geïnteresseerd bent in meer uitgebreide gegevens over de ecologie van Moerasdroogbloem, de relaties met andere organismen en het milieu, dan vindt u dat in Weeda, E.J. et al., (1991) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 4: 48
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 596. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 708.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 1055.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Gnaphálium uliginósum.