Nog tijdens de winter ontluiken de goudgele bloemhoofdjes van Klein hoefblad, Tussilago farfara. Deze hoofdjes komen te voorschijn nog voordat er bladeren van de plant te zien zijn. De bloemknoppen zijn in de oksels van de bladeren gevormd in de voorafgaande zomer en uit die knoppen ontwikkelen de bloeistengels zich, waardoor deze al in de winter zichtbaar worden en in bloei komen. Het zijn, met Speenkruid, de eerste geel bloeiende planten die na de jaarwisseling te voorschijn komen. De bladeren komen pas aan het eind van de winter te voorschijn.
Klein hoefblad, Tussilago farfara L., is een overblijvende soort uit de Composietenfamilie of Asteraceae, die lange ondergrondse wortelstokken heeft, met soms meterslange uitlopers. Uit die wortelstokken komt vroeg in het voorjaar, vaak zelfs nog in de winter, een aantal bloemstelen te voorschijn met schubben. Deze eironde tot lancetvormige schubben kunnen groen of roodachtig-bruin van kleur zijn. Bladeren komen pas later te voorschijn. Deze zijn rondachtig, 10-20 cm breed soms zelfs wel tot 30 cm. De voet is hartvormig, en de rand is hoekig en ongelijk getand. Van boven zijn ze spinnewebachtig behaard, maar worden later tussen de nerven kaal. De onderkant is viltig wit.
Bloemknoppen ontwikkelen zich in de periode augustus in de oksels van de bladeren, die naderhand vergaan. Gedurende de tweede helft van de winter (jan.-febr.) ontwikkelen zich bundels bloeistengels, waaruit dan de bloeiwijzen te voorschijn komen. De goudgele bloemen tref je aan in de periode van februari, soms in januari al, tot eind april, soms tot begin mei. De bloemen bereiken een hoogte van tussen de 7 en 25 cm.
De bloemhoofdjes vallen direct op. Ze zijn een van de eerste bloeiers in het jaar. Het bloemhoofdje bestaat uit een groot aantal (enige honderden) vrouwelijke lint- of straalbloemen, die voorzien zijn van een vruchtbeginsel met stijl en twee stempels. Het midden van het hoofdje bestaat uit enkele tientallen buisbloemen, die zich mannelijk gedragen, waarbij de buis uitloopt in een vijfpuntig sterretje. De vergroeide helmhokken steken daar boven uit. Deze mannelijke bloemetjes hebben ook een onderstandig vruchtbeginsel. De stamper fungeert eigenlijk alleen maar als een veger om het pollen of stuifmeel uit de helmhokken naar boven te vegen. Deze buisbloemen hebben nectar waarmee ze insecten lokken. De vrouwelijke straalbloemen missen dat. Deze straalbloemen zijn ontvankelijk vóórdat de buisbloemen rijp zijn. Dit waarborgt kruisbestuiving.
Hoewel er beperkt insectenbezoek optreedt, is de bloeitijd zó vroeg, dat Klein hoefblad ook afhankelijk is van de wind. Doordat ze krachtig heen en weer kunnen worden bewogen kan er stuifmeel van de mannelijk bloeiende bloemen naar de vrouwelijk bloeiende bloemen van een ander hoofdje waaien. Het is een eenhuizige soort, maar met gescheiden mannelijk bloeiende en vrouwelijke bloemetjes in het zelfde bloemhoofdje.
Op de overgang van de vergroeide kroonbladeren naar het vruchtbeginsel vinden we pappus, dat als een gereduceerde kelk beschouwd kan worden. Na de bloei groeien de vruchtjes uit tot een ongeveer 1 cm lang nootje. De hoofdjes knikken dan naar beneden. Na rijping van de nootjes, richt het hoofdje zich weer op, het omwindsel slaat terug en een bolronde pluizenbol ontvouwt zich. Tijdens de vruchtzetting groeit het in meerdere kransen staande zijdeachtig pappus uit, waaraan het dunne, cilindervormig nootje verspreid wordt. Ze kunnen over grote afstanden door de wind meegenomen worden en kunnen ook op water drijven. De kiemkracht is beperkt tot zo'n twee maanden.
Klein hoefblad is een echte pioniersoort en je vindt Klein hoefblad op vochtige, zeer voedselrijke grond, die omgewerkt is en meestal kalkhoudend en soms tegen het brakke aan. Je vindt de soort dan ook op zandige oevers van rivieren, langs bermen, akkerranden en dergelijke. Op lichte klei en lemige bodems, dus ook langs bouwplaatsen en dergelijke. In de duinen komt het alleen voor in infiltratiegebieden, dus daar waar redelijk voedselrijk water wordt ingelaten. Tref je Klein hoefblad aan in zandige gebieden dan kun je ervan uitgaan dat ter plaatse de bodem lemig is bij voorbeeld doordat er andere grond gestort is. De plant is ook weinig gevoelig voor metalen en verontreinigingen en je vindt de soort dan ook wel op vervuilde terreinen.
Het gescheiden te voorschijn komen van bloeiwijzen en bladeren heeft Klein hoefblad gemeenschappelijk met Groot hoefblad en Herfsttijloos. De soort speelt een grote rol als gastheer voor roestzwammen en wordt als voedselplant gebruikt door een aantal insectensoorten als bladluizen en rupsen uit de bladrollerfamilie en vedermotten.
MM_110411
Laatste wijziging 240212
Het areaal van Klein hoefblad omvat Europa, West- en Midden-Azië, het gebied van het Atlasgebergte in Noord-Afrika en het oosten van Noord-Amerika. De algemeen in de Benelux voorkomende soort is een echte pionier, die op allerlei typen bodem kan voorkomen. Ook in ruigten kan de soort zich met zijn wortelstokken en lange uitlopers goed handhaven, waardoor het tot een lastig onkruid kan worden.
Planten die net als Klein hoefblad bloeien terwijl er geen blad te zien is, worden ook wel 'naaktbloeiers' genoemd. Zo'n naaktbloeier is bijvoorbeeld ook Herfsttijloos, die in de herfst zijn bloemen laat zien. Ook Hazelaar en Els zijn 'naaktbloeiers'.
Medicinaal gebruik
Als u geïnteresseerd bent in meer uitgebreide gegevens over de ecologie van Klein hoefblad, de relaties met andere organismen en het milieu, dan vindt u dat in Weeda, E.J. et al., (1991) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 4: 86-89.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 610. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 701.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 1087-1088.
Uitspraak van de wetenschappelijke naam: Tussilágo fárfara