Op allerlei droge, soms ook wat stenige, maar altijd voedselrijke bodems kun je in de zomer en het eerste deel van de herfst de tamelijk grote fel gele bloemen van de Grote Zandkool, Diplotaxis tenuifolia vinden. Vaak staan de planten samen met Bijvoet. De gele bloemen met kroonbladen van ruim een cm geuren aangenaam. Onder de kroon van een bloeiende bloem staan de kelkbladen als een ster naar buiten gebogen. De stelen van de bloemen zijn tot 4 maal zo lang als de lengte van de kelkbladen.
Tot de opvallende planten in ruderale gemeenschappen hoort de Grote zandkool, Diplotaxis tenuifolia (L.) DC., uit de Kruisbloemenfamilie.
De plant is in beginsel meerjarig, maar komt soms al in het eerste jaar van vestiging, het kiemingsjaar, tot bloei. In het meerendeel zal ze in het jaar volgend op het vestigingsjaar echter tot bloei komen. Het zijn onbehaarde planten die tot 75 tot 85 cm hoog kunnen worden. De plant heeft door de vanuit de wortel ontspruitende stengels wat weg van een struikje. Dat wordt nog versterkt doordat de onderste delen van de stengels, de stengelvoeten, ook nog wat kunnen verhouten. Verder is de plant grijzig van kleur door het berijpte oppervlak van de stengels. Al met al zijn dat aanpassingen aan het soms erg uitdrogend milieu waarin de plantensoort staat.
De bladeren zitten verspreid aan de stengel, niet alleen aan de stengelvoet maar ook hogerop aan de stengel. De bladeren onder in de plant zijn diep ingesneden en hebben daardoor smalle slippen. De topslip heeft zelfs iets lancetvormigs. De rand van de slippen is gaaf tot grof getand. Ze lijken sterk op die van een aantal Kruiskruiden uit de Composietenfamilie. Een opmerkelijke eigenschap van de bladeren is dat ze bij kneuzing ietwat scherp kunnen ruiken, wat niet door iedereen als aangenaam wordt ervaren.
Dat in tegenstelling tot de gele bloemen die juist aangenaam ruiken. De fel citroengele, bijna lichtgevende, bloemen staan in trossen en zijn tamelijk groot. Die trossen groeien sterk uit waardoor aan het einde van de bloeitijd, in de herfst, de bloemtros met de lange hauwen het grootste deel inneemt van de totale lengte van de plant. De bloemen zijn tamelijk groot en de kroonbladen kunnen tussen de 8 en 14 mm lang zijn. De kelkbladen staan tijdens de bloei zijdelings af, waardoor ze een vierpuntige ster vormen onder de kroon. De bloemstelen zijn tot 4 x zolang als de kelkbladen. Insecten, waaronder vooral bijen, die de geurige bloemen bezoeken vanwege de nectar, die onder in de bloem door nectarklieren wordt afgescheiden, zorgen voor bestuiving en bevruchting. Het bovenstandig vruchtbeginsel groeit daarna uit tot een lange smalle hauw. Aan de hauw is boven de oorspronkelijke aanhechtingsplaats van kelkbladen, kroonbladen en meeldraden een stukje steriele steel te zien van 2 mm. Daarboven begint pas de hauw. De twee kleppen, waarmee de hauw opengaat, zijn vaak goed zichtbaar. Dat stukje steriele steel ontbreekt bij de Kleine zandkool.
Grote zandkool is een echte ruderale plant die je aantreft op droge, stenige bodem op bouwterreinen, langs wegen en spoorwegen, parkeerplaatsen en in de stedelijke omgeving. Ze breidt zich steeds meer uit, vooral door menselijk toedoen
MM_140117
Grote zandkool is van oorsprong een mediterrane soort. Ze komt veel voor in Italië en het Middellandse Zeegebied. Ook in het midden van Europa is de soort goed ingeburgerd en vandaaruit heeft de plant de weg naar het noorden gevonden. Ze heeft inmiddels de poolcirkel bereikt. Het is een uitgesproken cultuurvolger en we vinden de soort dan ook langs wegen, spoorwegen, bijvoorbeeld in gezelschap van Bijvoet en Boerenwormkruid. Maar het meest lijkt ze te vinden te zijn in het westen, waar ze niet alleen in de duinen staat, maar ook langs boulevards, duinpaden en in de dorpen aan zee. In Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland, wordt Grote zandkool beschreven als een kensoort van de
31 Klasse der Ruderale gemeenschappen
Rucola
Uitgebreidere informatie over de ecologie van Grote zandkool en de relaties van deze soort met andere organismen en het milieu kunnen gevonden worden in Weeda, E.J. et al., (1987) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 2: 44-46.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 434. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 475.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Diplotáxis tenuifólia.