Schietwilg, Salix alba, is een tot 20 meter hoge boom die een vrij smalle kroon heeft. In het voorjaar heeft de kroon een zilverige glans als gevolg van de zijde-achtige beharing op beide zijden van de smalle, langwerpige bladeren. De rand van de bladeren is fijn gezaagd. De katjes komen tegelijk met de jonge bladeren tevoorschijn. De bomen met mannelijk bloeiende katjes vallen op doordat de langwerpige katjes eerst zilverig behaard en daarna geel kleuren door de gele helmknoppen van de meeldraden. De langwerpige katjes van de vrouwelijk bloeiende bomen vallen veel minder op door een lichtgroengele kleur. Knotwilgen zijn vaak ook schietwilgen die dan regelmatig op een beperkte hoogte van omstreeks 2 meter ontdaan worden van de opgroeiende takken.
Tot de beeldbepalende bomen in ons landschap behoort zonder twijfel de Schietwilg, Salix alba L., uit de Wilgenfamilie. We kennen deze boom in twee vormen, als gewone hoog opschietende boom, of als knotwilg.
Als hoge boom in de Wilgenvloedbossen of als alleenstaande (=solitaire) boom bereikt de Schietwilg een hoogte van 20 meter. De jonge wilg vorm in eerste instantie een penwortel, die naarmate de tijd verstrijkt uitgroeit tot een hartwortelstelsel, waarbij niet alleen wortels zich in de diepte ontwikkelen, maar ook in zijdelingse richting. Opvallend is vaak ook de grote hoeveelheid wortelopslag die zich aan de voet van de boom kan vormen. Het is een snelle groeier, die veel zacht en licht maar toch taai hout vormt. De schors van deze wilgensoort is gegroefd en grijs van kleur. Er kunnen veel epifitische mossen en korstmossen op de schors voorkomen. De takken staan in een nogal scherpe hoek omhoog af van de stam, waardoor de kroon van een Schietwilg tamelijk smal is. Jonge twijgen zijn geel tot rood van kleur en aanvankelijk behaard. Ze zijn niet gemakkelijk af te breken.
De bladeren staan verspreid aan de takken en twijgen. Ze hebben een wigvormige voet die overgaat in een steel. De top van de langwerpige tot lancetvormige bladeren is toegespitst, waarbij de spits wat uitgerekt lijkt te zijn. De grootste breedte van het blad vind je in het midden. De rand is fijn gezaagd, maar niet omgerold, zoals bij de Katwilg. De kleur is donkergroen, vooral aan de bovenkant. Boven- en onderkant van de bladeren is aanvankelijk dicht, zilverig behaard. Daardoor heeft een Schietwilg in de verte een zilverige glans. Deze wordt in de loop van de tijd wel minder, doordat de beharing, vooral aan de bovenkant verdwijnt. Onderaan de bladschijf op de overgang naar de steel staan twee kleine klieren. Steunblaadjes komen niet voor.
Ongeveer tegelijk met het ontluiken van de bladeren in april komen uit andere eenschubbige knoppen de wat langwerpige katjes tevoorschijn, met een paar bladeren. Let wel, omdat het een tweehuizige plantensoort is, zie aan één en dezelfde boom of alleen katjes met meeldraadbloemen of alleen katjes met stamperbloemen. Alle bloemen zijn heel eenvoudig en bestaan uit een bladschub en een honingklier met twee meeldraden met gele helmknoppen of een bovenstandig vruchtbeginsel met een stamper die in tweeën splitst waarop ieder twee stempels voorkomen. Bestuiving geschiedt door insecten, met name bijen, maar ook wel door de wind. Na bestuiving en bevruchting groeien de bovenstandige vruchtbeginsels uit tot flesvormige doosvruchten, die bij rijpheid openspringen en dan de zwarte zaden met haarkuif vrijgeven. Deze zaden kunnen aan hun pluizige haarkuif door de wind worden meegenomen en zweven dan over grote afstand voor ze als een soort zomersneeuw op de grond neerdwarrelen. Het zaad komt door de kuif rechtop op de bodem neer en kan dan als de omstandigheden dat toelaten snel kiemen. Daardoor kan een open gevallen stuk vochtige grond snel gekoloniseerd worden door deze pioniersoort.
GBMM_130930
Met uitzondering van Australië komen Wilgen in alle werelddelen voor. De Schietwilg komt van oorsprong voor in Europa, maar niet in het allerhoogste noorden, het Atlasgebied in Noord-Afrika en naar hjet oosten toe in Midden-Azië. De soort wordt ook veel aangeplant en staat langs sloten en waterkanten. Zoals beschreven wordt in Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland, maakt de Schietwilg als kensoort deel uit van
38 Klasse der Wilgenvloedbossen en -struwelen
38 Verbond van Wilgenvloedbossen en -struwelen
38Aa1 Bijvoet-ooibos
38Aa2 Lissen-ooibos
38Aa3 Veldkers-ooibos;
Bovenop de knot kunnen zich soms ook andere planten vestigen. Schietwilg kan goed bastaarderen met de Kraakwilg, maar er worden ook bastaarden gekweekt, die dan nauwelijks te onderscheiden zijn van natuurlijke bastaarden. Overigens kunnen bastaarden weer terugkruisen met de oudersoorten, waardoor het soms moeilijk is nog zuivere oudersoorten te herkennen, we noemen dit wel een bastaardzwerm.
Vermeld dient nog te worden dat de pollenproductie zodanig groot is dat niet alleen veel pollen verzameld wordt door insecten als bijen, maar dat ook wel pollen wordt afgegeven aan de lucht. Er kan dus ook windbestuiving optreden. Pollen van Wilgen is licht allergeen (zie www.pollenkalender.tv)
Meer informatie over de ecologie van de Schietwilg en de relaties met andere organismen en het milieu is te vinden in Weeda, E.J. et al., (1985) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 1: (62-)69.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 336-337. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 427.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 385, 387 en/of 389.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Sálix álba.