Op drogere bodems die bestaan uit zandgrond, op graslanden op droge krijthellingen, maar ook op droge graslanden en bermen kunnen hele plakkaten van tegen de bodem gedrukte rozetten gevonden worden van Muizenoor, Pilosella officinarum, voorheen Hieracium pilosella. De Nederlandse naam is afgeleid van de spatelvormige bladeren die van boven bezet zijn met lange haren en van onderen grijswit kleuren door een donsachtige laag van sterhaartjes. Het zijn dus net muizenoortjes. De hoofdjes zijn lichtgeel tot zwavelgeel en lichten fel op in de zon.
Een door de zwavelgele tot citroengele kleur van de hoofdjes opvallende Composiet is Muizenoor, Pilosella officinarum Vaill., een meerjarige plant uit de Composietenfamilie of Asteraceae.
De plant, die in oudere flora's Hieracium pilosella heet, blijft laag tegen de grond gedrukt en uit de rozetten komen bladloze, behaarde bloeistengels met maar één hoofdje. De hoogte van een bloeistengel bedraagt 10 tot 30, een enkele keer bij een forse plant reikt deze zelfs tot 40 cm. De bloemen zijn allemaal lintbloemen en de bloei gaat van de buitenste lintbloemen naar binnen toe. Let daarom goed op als je hoofdjes hebt die nog niet in volle bloei staan: het is dan verleidelijk om te denken dat je zowel lint- als buisbloemen hebt. De onderstandige vruchtbeginsels groeien uit tot nootjes van maximaal 2,5 mm. Het pappus is dan goed zichtbaar. Het bestaat uit één rij van haren. Op de nootjes zijn kleine ribben te zien die onder het pappus eindigen in een klein tandje.
Vanuit de rozetten worden bovengrondse uitlopers gevormd, die eveneens bladeren hebben; we noemen deze wortelende uitlopers stolonen. Op gezette afstanden vormen zich dan weer nieuwe rozetten, die ook weer wortelen. Zo kunnen er hele plakkaten ontstaan van alleen maar Muizenoor, waar andere plantensoorten geen kans zien zich te vestigen.
De bovenkant van de spatelvormige bladeren hebben lange afstaande haren, terwijl de onderkant grijsachtig wit is door een dons van fijne sterhaartjes. De bladeren versmallen in een steel. Het aanzien van de onderkant van de bladeren heeft geleid tot de Nederlandse naam.
Muizenoor gedijt uitstekend op drogere zandige bodems in heidevelden, in bermen en droge graslanden.
MM_121210, gewijzigd 200311
Het verspreidingsgebied van Muizenoor is gebonden aan droge zandgrond. Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland delen Muizenoor als redelijk veel voorkomende soort in bij de
14Bb1 Associatie van Schapengras en Tijm
14Bc2 Associatie van Sikkelklver en Zachte haver
16Bb1 Glanshaverassociatie (en wel de droge variant van)
De Muizenoorsoorten met bovengrondse uitlopers waaraan steeds nieuwe rozetten worden gevormd die dan wortelen werden voorheen gerekend tot het subgenus pilosella binnen het geslacht Hieracium. De nootjes van deze soorten zijn kleiner dan 2,5 mm en het pappus bestaat uit één rij. Door nieuwe inzichten in de systematiek heeft men het geslacht Hieracium in de nieuwe Heukels'Flora (2020) opgesplitst in twee geslachten Hieracium (Havikskruid) en Pilosella (Muizenoor).
Als u geïnteresseerd bent in meer uitgebreide gegevens over de ecologie van Muizenoor, de relaties met andere organismen en het milieu, dan vindt u dat in Weeda, E.J. et al., (1991) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 4: 214.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 633; de wetenschappelijke naam luidt in deze flora Hieracium pilosella. In de nieuwe uitgaven van deze flora luidt de wetenschappelijke naam van Muizenoor Pilosella officinarum; zie Duistermaat, H(Leni). (2020) Heukels' Flora van Nederland, 24ste druk: 346.
Fred de Vries vertelt een en ander over de stoffen die in Muizenoor voorkomen in: http://deepfreezer0.blogspot.nl/2011/11/deel-151-muizenoor.html
Uitspraak wetenschappelijke naam: Pilosélla officinárum