In natte rietlanden, langs slootkanten en in trilvenen en op opgespoten zandige terreinen kun je Rietorchis aantreffen. Tijdens de bloei valt de soort op door zijn slanke vorm, waarbij de aar met roodpaarse bloemen boven de nogal stijf tegen en om de stengel staande langwerpige bladeren uitsteekt. Rietorchis kan wel 60 cm en soms nog wat meer hoog worden en kan ongevlekte bladeren hebben of bladeren met onregelmatige vlekken.
Een meerjarige kruidachtige plantensoort uit de Orchideeënfamilie of Orchidaceae is Rietorchis, Dactylorhiza praetermissa (Druce) Soó. Het is een soort die je aantreft in natte graslanden op matig voedselrijke bodem, moerassen, in rietland en ook wel op opgespoten terreinen.
Uit de ondergrondse delen, een overblijvende bewortelde knol, komt een slanke stengel tevoorschijn die van binnen hol is. Je hoeft daarvoor die stengel niet door te snijden, wat voor dit plantenpaspoort wel gedaan is bij een enkel exemplaar, want je kunt dat voelen door in de stengel lichtjes te knijpen: de stengel blijkt dan indrukbaar. Om de stengel staan de langwerpige gevlekte bladeren nogal stijf rechtop en maken een scherpe hoek met de stengel van minder dan 30 graden, waardoor de plant als geheel slank overkomt, in tegenstelling tot de Brede orchis, die een kortere stengel heeft, bredere bladeren die nogal uitgespreid staan, waardoor Brede orchis nogal plomp overkomt. De langwerpige, bijna lancetvormige, bladeren, zo'n 4 tot 6 maal zo lang als breed, hebben gave bladranden, die over een behoorlijke lengte parallel lopen. De vlekken op de bladeren zijn onregelmatig.
Rietorchis valt tijdens de bloei op door zijn roze- tot rood-paarse bloemen die in een aar bij elkaar staan. De typische orchideeënbloemen hebben twee kransen van bloemdekbladen, waarbij één van de drie binnenste of petalen, vergroot is tot de zogenaamde lip, die drielobbig is. Deze lip is meer breed dan lang. De spoor is buisvormig en ongeveer zo lang als het vruchtbeginsel. De twee zijdelingse buitenste bloemdekbladen, sepalen, staan in de onderste helft min of meer recht omhoog en niet horizontaal uitgespreid. In het midden van de bloem staat het zuiltje een orgaan waarin stijl en stempels en de meeldraad met polliniën zijn samengevoegd. De twee stuifmeelklompjes, de polliniën, vallen op. Zijn met elkaar verbonden en hebben een hechtschijfje, dat op de kop van een bezoekend insect wordt geplakt. Het insect neemt ze zo mee naar een volgende bloem waar de polliniën tegen het stempel worden gedrukt. Na bestuiving en bevruchting vormt zich in het onderstaand vruchtbeginsel stoffijn zaad, dat later door spleten in de doosvrucht naar buiten gewaaid worden en meegenomen worden door de wind.
MM_230601
Rietorchis kent een areaal dat zich uitstrekt van het midden en zuiden van Engeland en Wales tot het zuiden van Noorwegen en Luxemburg. Ook in het oosten van Canada tref je de soort aan.
De soort is, door zijn standplaatseisen, een redelijk zeldzame soort en vooral te vinden in natte duinvalleien en in de nattere gebieden in Vlaanderen en Zeeland, de laagveen- en kleigebieden in Holland en de laagvenen in de kop van Overijssel. noordelijke provincies. In Wallonië is de Rietorchis zeldzaam.
Rietorchis was een door de flora en faunawet wettelijk beschermde plant tot 2017.
Kreutz (2019) onderscheidt binnen het taxon Rietorchis zes ondersoorten en variëteiten. De door ons in beeld gebrachte Rietorchis is in zijn opvatting de Gevlekte rietorchis, D. praetermissa var. junialis., die door hem wordt omschreven als een typisch Nederlandse soort.
Nog meer informatie over de ecologie van Rietorchis en de relaties met andere organismen en het milieu is te vinden in Weeda, E.J. et al., (2003) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 5: 364-366 en 369-370.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 111; in deze flora is Rietorchis nog een subspecies van Dactylorhiza majalis. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 145.
Een andere determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 335-336.
Kreutz, C.A.J. (Karel) (2019): Orchideeën van de Benelux, deel 1, 414-477.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Dactylorhíza praetermíssa.