Kleine varkenskers - Lepidium didynum

Een typische tredplant uit de stedelijke omgeving is Kleine varkenskers. De plant groeit stervormig uit vanaf de penwortel. De stengels liggen plat op de grond, behalve als de plant gaat bloeien, dan richten de stengeluiteinden zich een beetje op. De vruchten die zich ontwikkelen vallen meer op dan de bloemen. Het lijken twee dubbele bolletjes aan elkaar.

De éénjarige soort Kleine varkenskers, Lepidium didymum L., uit de Kruisbloemenfamilie of Brassicacecae breidt zich steeds meer uit en tref je nu naast standplaatsen als vochtige en voedselrijke akkers en plantsoenen steeds meer aan in de stedelijke omgeving, waar deze tredplant een mooie niche, dat is een ruimtelijke standplaats, gevonden heeft tussen stoep- en straatstenen. Als een vlak kussen zie je de plant dan liggen op die plaatsen, soms als enige plantensoort.

Na kieming vormt de plant een rozet, uitgaande van zijn wortelstelsel, dat zich een weg zoekt tussen de stenen en daar blijkbaar voldoende water kan vinden en de benodigde mineralen uit de zandige grond tussen de stenen kan opnemen. De rozet kan flink uitgebreid zijn. Later stijgt een aantal stengels en zijstengels op en daar komen de bloeiwijzen aan. Ze hebben daarbij een wat eigenaardige ontwikkeling. Normaalgesproken zien we bij de Brassicaceae aan het eind van iedere oprijzende stengel een tros met daarin de bloemen, maar bij de varkenskersen ontstaat in de oksel waar een tros met bloemen zich vormt opnieuw een zijstengel die dan later weer het hetzelfde patroon vormt. Dit herhaalt zich een aantal keer, waardoor er bloemtrossen zijn die niet alleen eindstandig zijn maar ook binnen de plant zich bevinden.

De bladeren zijn diep ingesneden en daardoor geveerd, wat ook wel veerdelig wordt genoemd. Ze staan verspreid aan de liggende zowel als opstijgende stengels. De bladvoet is bij de Kleine varkenskers versmald en lijkt daardoor een kort steeltje. Een aantal andere Lepidiumsoorten heeft stengelbladeren waarvan de voet stengelomvattend is.

200428_MM

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Kruidkers - Lepidium
Plantvorm:
kruid
Plantgrootte:
0.05 - 0.20 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleuren:
groen, wit
Bloeiwijze:
tros
Bloemvormen:
viertallig, regelmatig
Bloemtype:
tweeslachtig
Bloembladen:
4 kelkbladen, 4 kroonbladen
Meeldraden:
2 meeldraden
Vruchtbeginsel:
bovenstandig
Stijlen:
1
Stempels:
-
Vrucht:
hauwtje
Zaden:
-
Stengels:
rechtopstaand, liggend, kruipend
Schors:
-
Bladstand:
verspreid
Bladvorm:
ingesneden
Bladrand:
veerspletig
Ondergronds deel:
penwortel
Plantengemeenschappen:

De plant vindt steeds meer uitbreiding in het stedelijk gebied tussen straat en stoepstenen. Echte tredplant, wat goed te zien is aan de platte habitus. Maar ook op zandige taluds voelt de soort zich goed thuis.

De plantensoort 'Kleine varkenskers' komt voor in de volgende plantenassociaties:

Uitgebreidere informatie over de ecologie van Kleine varkenskers en de relaties van deze soort met andere organismen en het milieu kunnen gevonden worden in Weeda, E.J. et al., (1987) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 2: 43.

Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 433. In deze flora wordt de wetenschappelijke naam Coronopus didymus (L.)SM. gehanteerd. Of met de nieuwste druk van deze flora: Duistermaat, L (2020) Heukels'flora van Nederland, 24ste druk: 493. In deze flora wordt de nieuwe wetenschappelijke naam Lepidium didymum L. gehanteerd.

Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 516 en 538.

Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Lepídium dídymum.

In het Duitse taalgebied luidt de naam Zweiknotiger Krähenfuss; Rothmaler, W. (1981) Exkursionsflora für die Gebiete der DDR und der BRD. Band 2 Gefässpflanzen, 10e druk: 206.