Aan het eind van de vroege lente komen in de planten de bloeiknoppen tot ontwikkeling. Hieruit komt een heel typische bloeiwijze te voorschijn, een zogenaamde bloeikolf. Allereerst valt de spatha op. Dat is een wit tot heel licht groen gekleurd blad dat aanvankelijk opgerold is, maar zich al snel openvouwt. Tegen de witte achtergrond van deze spatha steekt een bruinrode tot paarsmetalige knots af. Deze blijkt vooral in de avonduren een grote rol te spelen. In de knots treedt verbranding op van acetylsalicylzuur en als gevolg van deze opwarming verdampt de knots geurstoffen die op aasgeur lijken. Op deze aasgeur komen heel veel kleine vliegjes en motjes af die eigenlijk normaal op een lijk afkomen om zich te voeden (motmugjes van het geslacht Psychoda). Ze zien met hun facetogen de spatha niet en botsen daar gemakkelijk tegenaan. Door de klap raken ze even bewelmd en vallen langs de gladde spatha naar beneden tot onder in de bloeiwijze, de afgesloten ketel. Daar waar de spatha gesloten is zitten twee naar beneden gerichte kransen van haren, in feite omgevormde bloemetjes. Daardoor kunnen de vliegjes als ze naar boven willen kruipen niet de bloeiwijze verlaten. Ze zitten gevangen.