Kleine, liggende, aromatische kruiden of halfstruiken kunnen we herkennen als soorten die behoren tot het geslacht Tijm. De plant die we hier voorstellen is Grote tijm of Thymus pulegioides. Deze soort luistert ook naar de naam Grote wilde tijm. We kunnen deze plant echt niet overal in Nederland tegen komen. Vooral in het rivierengebied op zandige plekken op dijken en in de midden en zuidelijke duinstreek hebben we een goede kans. Ook Zuid-Limburg hoort tot de gebieden met groeiplaatsen van deze soort. Daarbij kan Tijm gemakkelijk over het hoofd gezien worden, vooral wanneer hij niet bloeit. De geur is onmiskenbaar evenals de schijnkransen van bloemen in het eindstandige deel van takken, de kleur van het kroonblad is donker- tot lichtpaars. De bladeren zijn eirond tot elliptisch en staan tegenover elkaar aan op doorsnee vierkante stengels. Karakteristiek voor Grote tijm is dat de beharing op de takken (vrijwel) beperkt is tot de ribben. Verder zijn de drie Tijm-soorten die we in Nederland kennen lastig van elkaar te onderscheiden.
Grote tijm of Thymus pulegioides L. is een overjarige, kruidachtige plant uit de Lipbloemenfamilie of Lamiaceae. Het is een inheemse, aan het onderste deel van de plant houtige chamaefyt van ongeveer 25 cm hoog. Vanwege het kleine voorkomen en de enigszins verhoute stengels wordt wel gesproken van een dwerg-(half)struik. Chamaefyten zijn planten die tussen 0 en 50 cm boven de grond hun winterknoppen hebben. De takken van de plant zijn slechts over korte stukken liggend en hebben meest een opstaand of opgericht karakter. Het is een lage plant met een penwortel, sterke vertakkingen en aan het eind van de takken bloeiwijzen.
De stengels zijn op doorsnede vierkant en vaak enigszins rood van kleur. De beharing beperkt zich grotendeels tot de vier ribben, maar op twee van de vier vlakken van de stengel is een zeer korte beharing te vinden. De beste plaats om de beharing te constateren is aan het tweede stengellid onder de bloeiwijze.
De bladeren zijn elliptisch tot enigszins eirond, met een versmalde voet, en niet langer dan 15 mm, ze zijn alleen aan de basis en op de korte bladsteel behaard. Ze staan tegenover elkaar, zijn enigszins dun en slap en hebben aan de onderzijde niet of nauwelijks verdikte nerven. Hiermee kunnen we ook een onderscheid maken met Kleine tijm (heeft verdikte nerven) en Kruiptijm (blad van boven behaard). Het blad is zeer aromatisch en bevat zogenaamde etherische oliën (o.a. Thymol).
Lipbloemen worden gekenmerkt door het bloemtype, dat is tweezijdig symmetrisch, waarbij de kroonbladen vergroeid zijn, en dus een buisvormig gedeelte hebben met een onder- en een bovenlip. Deze laatste zijn bij Grote tijm niet zo uitgesproken als bij verwante lipbloemen, de bovenlip is min of meer vlak en uitgerand, de onderlip is in drie slippen verdeeld, de bloemkleur is licht tot donkerpaars. Ook de, onderaan vergroeide, kelk is duidelijk in een boven en onderlip te verdelen. De bovenlip eindigt in drie korte tanden, de onderlip in twee lange. De kelk is daarnaast sterk behaard. Een bloem is maar klein, niet groter dan 5 mm. Iedere bloem heeft vier naar buiten stekende meeldraden, twee langere en twee kortere. Het vruchtbeginsel is bovenstandig en tweehokkig met daarboven een stijl en twee stempels.
De meeldraden zouden bij Grote tijm onvruchtbaar zijn waardoor de bloemen functioneel vrouwelijk zijn. De bloeitijd is in juli en augustus.
Bloemen staan bovenaan de stengel in meestal twee schijnkransen, de onderste duidelijk in de oksels van schutbladeren.
De vrucht is een 4-delige splitvrucht, de zaden zijn bijna rond met een lengte van iets minder dan 1 mm. De buitenkant is heel fijn geruwd.
De plant komt voor op open en matig voedselarme bodem in graslanden met een lage begroeiing. Op sommige plaatsen is het opvallend hoe vaak de aanwezigheid van mierennesten en Tijm samenvalt.
GB_2014-03-23
Grote tijm komt voor in geheel midden-Europa, vooral de meer zonnige en droge streken. Zuidelijk tot in Spanje en Portugal, noordelijk tot in Zuid-Scandinavië. In Nederland vooral algemeen in de duinen, in het Reno-dunaal district, plaatselijk langs de (grote) rivieren en in Zuid-Limburg, daarbuiten veel minder. In België langs de kust en in het Maas-gebied, ook in de Ardennen maar minder in de hoogste delen daarvan.
Volgens Schaminée et al. (2000) Veldgids Plantengemeenschappen is Grote tijm een begeleidende soort in een aantal plantengemeenschappen, namelijk
14Bb2 Associatie van Schapengras en Tijm
14Bc2 Associatie van Sikkelklaver en Zachte haver
14Cb Verbond van droge, kalkrijke duingraslanden
14Cb1 Duin-Paardenbloem-associatie
14Cb2 Associatie van Wondklaver en Nachtsilene
15Aa1 Kalkgrasland
37Ac4 Associatie van Rozen en Liguster
Medicinaal gebruik
Planten van dit geslacht bevatten etherische oliën onder andere thymol. Deze en vergelijkbare stoffen zouden een licht antiseptische werking hebben en een heilzame werking op hoestprikkels. Tijm is daarmee een medicinale plant en wordt verwerkt in tijmsiroop.
Chamaephyt
Vergelijk hiermee bijvoorbeeld Geofyten, die hun winterknoppen onder de grond hebben.
Meer informatie over ecologie en de relaties met andere organismen is te vinden in Weeda, E.J. et al., (2003) Nederlandse Oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 3: 175.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 511. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 621.
Determinatie is ook goed mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 23ste druk: 593-594.
Uitspraak (klemtoon) van de wetenschappelijke naam: Thýmus pulegioídes.