In onze loof- en naaldbossen kun je soms grote oppervlaktes aantreffen die bedekt zijn met Adelaarsvaren, Pteridium aquilinum. Het is onze grootste varen, maar let op, wat je boven de grond ziet is steeds in feite maar één blad. Je ziet dus een heel groot aantal bladeren, die mogelijk tot één plant behoren. Ondergronds zit namelijk een grote vertakte wortelstok, waaruit iedere lente opnieuw grote aantallen jonge bladeren te voorschijn komen. Het zijn 3-4 maal geveerde bladeren. In de zomer vormen zich sporenhoopjes aan de bovenrand van die geveerde bladeren. In de herfst sterft alles boven de grond af en wordt de productie van de zomer als reserve opgelagen in de wortelstok.
Een van de twee grootste varens die we in Nederland kennen is Adelaarsvaren, Pteridium aquilinum (L.) Kuhn, een soort uit de Adelaarsvarenfamilie of Dennstaedtiaceae. Het is zeker de meest vertakte soort en een soort die grote gebieden in beslag kan nemen. Vooral onder lichte schaduw omstandigheden kan een echte jungle ontstaan met planten van soms wel 3 m hoog, de normale hoogte van de plant ligt tussen de 0.8 en 2.5 m. Deze varen heeft een diep ondergronds kruipende wortelstok, deze is vertakt, zodat een groot aantal boven de grond uitstekende bladveren als één plant moeten worden gezien. Misschien wel door de diepe wortelstokken, en het onderlinge contact kan de plant opmerkelijk goed groeien op relatief droge standplaatsen. De typische standplaatsen zijn loof- en naaldbossen, heide, ruige heuvelbegroeiingen (graften), wegranden en bosranden. De bodem is daarbij droog, zuur en licht humeus. Adelaarsvaren is vrijwel overal in Nederland te vinden, vooral in de pleistocene gebieden, minder in de kuststreken en veengebieden. De plant kan een vrij agressief groeigedrag vertonen.
In het voorjaar verschijnen jonge scheuten en bladeren als de krul van een viool boven de grond, deze zijn dan dicht bedekt met witte haren. Het blad is, van onder naar boven, afnemend tot 4 x veerdelig of geveerd, en is daarmee ons meest vertakte varenblad. De afzonderlijke bladsegmenten zijn smal, langwerpig en hebben een gave rand. De bladveren zijn rechtopstaand en mat, bijna grijsgroen van kleur, aan de top lang in opgerolde toestand. De bladsteel is relatief lang. De zijassen (vertakkingen van de 2de orde) kunnen onderaan wel 0.7 m breed zijn en staan ongeveer horizontaal. Op de plaats waar de zijassen aan de hoofdas staan ingeplant kunnen we nectariën vinden (we noemen deze wel extra-florale nectariën). Door hiermee mieren aan te trekken zou de plant ongenietbaar worden voor grote grazers. Adelaarsvaren bevat echter al vrij giftige stoffen!
Bij voorzichtig uittrekken van de bladsteel uit de grond blijkt het onderste wat taps toelopende deel, dat afbreekt van de wortelstok, zeer donkerbruin tot zwart van kleur. Wanneer van dit deel een dwarse en wat schuin verlopende doorsnede wordt gemaakt komt een eigenaardig gevormde set vaatbundels in beeld. Deze lijken wel wat op een gestileerde heraldische figuur (zoals op middeleeuwse wapenschilden). Sommigen zien hierin een tweekoppige adelaar, wat de naam van deze varen zou verklaren.
De sporenhoopjes zijn aan de bovenste bladsegmenten te vinden. Met enige moeite (vergroten met een loep) zijn ze te ontdekken als een doorlopende lijn aan de achterkant van de wat omgerolde bladrand. Ze zijn afgedekt door een vliezig uitgroeisel van de bladrand en kleine onopvallende dekvliesjes. De vliezige bladrand draagt haren, en is daarbij als het ware gewimperd . Vaak is het moeilijk bladeren met sporenhoopjes te vinden. De sporen zijn rijp in de zomer.
In het najaar sterven de bladeren snel af tot een bruinige mat van slecht verterende resten. Dit geeft in de winter een wat troosteloze aanblik. Vooral bij wat oudere bestanden kun je een dichte mat van dit zogenoemde varenstro vinden. Deze is dan zo dik en dicht dat gemakkelijk te bedenken valt dat kieming van bomen of struiken een probleem kan vormen. Ook zou het stro groeiremmende stoffen bevatten. Wanneer bijvoorbeeld een eikel of beukennoot hierin al kiemt, dan nog zal het voor de kiemwortel moeilijk zijn, op tijd door de strooisellaag heen te komen, en een voldoende vochtige bodem te bereiken. Op deze manier worden bestanden van Adelaarsvaren niet snel overgenomen door bosplanten.
GB_120202
Laatste wijziging 130730
Adelaarsvaren komt voor over de hele wereld. Het is een zogenaamde kosmopoliet. Hij wordt in Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland beschreven als een belangrijke soort uit de
35Aa3 Associatie van Sierlijke woudbraam
42A Klasse der voedselarme Eiken- en Beukenbossen
Een bijzonderheid waaraan deze varen ook te herkennen is, is de vorm van de vaatbundel helemaal onderaan in de steel van een bladveer. De vorm heeft bij schuin afsnijden wel iets weg van een tweekoppige adelaar.
Adelaarsvaren is een giftige plant voor dieren en mensen, zoals beschreven is door F. de Vries: Giftige planten, deel 121. Het is na te lezen op http://deepfreezer0.blogspot.nl/2010/06/deel-120-adelaarsvaren.html
Meer informatie over de ecologie van Adelaarsvaren en de relaties met andere organismen en het milieu is te vinden in Weeda, E.J. et al., (1985) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 1: 31.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 60. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 72.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 169-170.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Pteridíum aquilínum