De Aardappel of Solanum tuberosum is altijd goed te herkennen omdat deze als akkergewas meestal in grote hoeveelheden aangeplant staat op zogenaamde 'ruggetjes'. De duidelijkste kenmerken zijn: een kruidachtig gewas ongeveer 50 tot 100 cm hoog, met afgebroken geveerde grote bladeren. De Aardappel bloeit met stervormige wit tot paarse bloemen met een zuiltje van gele meeldraden. In de grond zijn, aan lange ondergrondse uitlopers, de eetbare knollen te vinden.
Aardappel of Solanum tuberosum L. is een van de meest bekende gekweekte gewassen van Nederland. Deze uit Zuid-Amerika afkomstige soort van de Nachtschadefamilie of Solanaceae, is al rond 1600 in ons land ingevoerd. Het is mogelijk dat Clusius de plant in die tijd, in de Botanische Tuin of Hortus te Leiden, heeft gekweekt. Aardappel is een kruidachtig gewas, na het planten in april of mei worden, na één groeiseizoen, de planten gerooid voor de wortelknollen. De soort is vorstgevoelig en zou daarom in ons klimaat niet kunnen overwinteren.
Het is een plant met typische bladeren, aangeduid met de term afgebroken geveerd, dat betekent dat aan het samengesteld geveerde blad afwisselend grote en klein deelbladeren te vinden zijn. Er is een duidelijke bladsteel en een heel blad kan wel tot 30 cm lang worden. De deelbladeren zijn eirond of omgekeerd eirond en gaafrandig.
De bloemen zijn tweeslachtig, 5-tallig, en prachtig stervormig. De kelk- zowel als de kroonbladen zijn vergroeid. Per aardappelras kan de kleur nogal verschillen, van geheel wit tot roze en paars. Het vruchtbeginsel is bovenstandig en er is een tamelijk lange stijl met een stempel. De 5 gele meeldraden zijn als een bundeltje rondom de stijl te vinden, maar zijn wel vrij van elkaar. De helmdraden zijn kort, de helmhokken vrij lang.
De vrucht is een bes, deze kan vrij groot worden, soms wel als een klein formaat tomaat, meestal echter ruim 2 cm in diameter. Er zitten talloze zaden in de vlezige vruchten. Aan een langsdoorsnede van de vrucht is te zien hoeveel deze op een tomaat lijkt.
Hoewel het ons om de knollen te doen is, zien we, aan het eind van het seizoen, heel vaak de geel-groene vruchten.
Er vindt zowel kruisbestuiving als zelfbestuiving plaats. De bestuiving geschiedt vaak door hommels. Er valt alleen stuifmeel, geen nectar te verzamelen. Voor het vrijmaken van het stuifmeel gebruikt een hommel vaak het 'buzzen' als techniek. Hierbij wordt met de vleugels een luid trillingsignaal gemaakt waarbij de helmhokken getriggerd worden stuifmeel af te geven. De helmhokken openen aan de top.
Aardappelplanten dragen aan ondergrondse uitlopers knollen, de eigenlijke aardappels. Deze bevatten grote hoeveelheden zetmeel, waarmee de plant na een rustperiode voldoende energie opbouwt om zich vegetatief te vermeerderen. Bekijk een aardappel eens op een andere manier. Wanneer je er een vastpakt is aan de knol is een duidelijke richting te onderscheidden: de knoppen voor de uitlopers van volgend jaar zitten aan een kant naar boven gericht.
GB_131007
Akkergewas, gekweekte plant. De plantensoort heeft daardoor een wereldwijde verspreiding gekregen.
Een voorouder van de moderne aardappel zou al 7.000-10.000 jaar geleden door primitieve landbouwers in Zuid-Amerika gedomesticeerd zijn. Het oorspronkelijke herkomstgebied ligt in Peru en Chili.
De Aardappel is door de Spanjaarden, in de tweede helft van de 16de eeuw, naar Europa gebracht.
Het verhaal gaat dat de eerste kwekers die de aardappelplant onder ogen kregen, dachten dat de bessen eetbaar waren. Ze zullen al snel gemerkt hebben dat hun dat slecht bekwam, de bessen zijn (licht?) giftig.
Determinatie is mogelijk met Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 484. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 595.