De kleine donkerroze tot vleeskleurig rode bloemen van Fraai duizendguldenkruid, Centaurium pulchellum, vallen op aan de kruipende tot zeer laag blijvende planten. De redelijk zeldzame planten kunnen tot 15 cm hoog worden en dan bestaat meer dan de helft van de plant uit de breeduit groeiende bloeiwijze. De bloemen hebben een steel tot zo'n 3 mm en boven het vruchtbeginsel is een duidelijke vernauwing zichtbaar van de kroonbuis.
De kleine donkerroze tot vleeskleurig rode bloemen van Fraai duizendguldenkruid, Centaurium pulchellum (Sw.) Druce, uit de Gentiaanfamilie of Gentianaceae, vallen op aan de kruipende tot zeer laag blijvende planten.
Het eenjarige, klein blijvend plantje, vaak kruipend of liggend te vinden met dan slechts een paar wel opvallend gekleurde bloemen, groeit op verdichte bodems, die vochtig en kleiig zijn, of ook wel zandige bodems die met schelpkalk verrijkt zijn.
In tegenstelling tot de twee andere Duizendguldenkruiden vormt Fraai duizendguldenkruid geen rozet, maar maakt direct na kieming in hetzelfde jaar zijn levenscyclus rond. Aan de vierkante stengel met zeer smalle lijsten staan ronde tot eironde stengelbladeren in paren tegenover elkaar. Deze bladeren hebben 3 tot 5 nerven. Wanneer de planten vanuit liggende positie een rechtopstaande stengel ontwikkelen komt de bloeiwijze tot maximaal 15 cm hoog. Ze neemt meer dan de helft van de hele hoogte in. De bloemen staan breeduit in bijschermen en de stelen van alle bloemen zijn tot 3 mm lang. Langer dan die van de twee andere Duizendguldenkruiden.
De kroonslippen van de vergroeide kroon zijn korter dan 4 mm. De kroonbuis vernauwt boven het vruchtbeginsel, maar de kelktanden steken niet boven het in de kroonbuis opgesloten vruchtbeginsel uit. Deze duidelijke versmalling van de kroonbuis boven de kelktanden onderscheidt Fraai duizendguldenkruid van de andere twee.
De schutbladen in de bloeiwijze onder de bloemen zijn smal.
Op de lange dunne stijl staat een schijfvormig stempel dat goed zichtbaar is in de kroon. In het eenhokkig vruchtbeginsel ontwikkelen zich na bevruchting twee rijen van zaden uit de zaadknoppen. De uitgegroeide doosvrucht is ongeveer even lang als de kelk, wat lijkt op de situatie bij Strandduizendguldenkruid. In de bloem zitten geen honingklieren maar onder in de bloem is een saprijk weefsel gevormd. Er worden dan ook veel insecten aangetrokken, die en passant voor de bestuiving zorgdragen. Aan de meeldraden valt op dat de helmhokken als ze hun pollen kwijt zijn schroefvormig draaien. De bloemen sluiten als de zonne-instraling vermindert, waardoor er ook wel zelfbestuiving kan optreden.
MM_130716
Fraai duizendguldenkruid heeft een areaal dat zich in Europa uitstrekt tot het Oostzeegebied, Noord-Afrika tot in Ethiopië en Zuidwest-Azië tot aan India. Langs de kust van Nederland is het redelijk veel voorkomend, het kan net als Strandduizendguldenkruid enigszins brakke situaties verdragen; zelfs nog wat beter omdat het niet als rozet overwintert. Verder is er een aantal vindplaatsen langs de grote rivieren, in Twente en in Limburg op verdichte bodems die voldoende vochtig zijn danwel wat kalk bevatten, zoals de twee plaatsen waar we de opnamen gemaakt hebben in natuurgebied Molenplas bij Stevensweert. Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland beschrijft de volgende plantengemeenschappen in het kustareaal waarin Fraai duizendguldenkruid een opvallende rol speelt
12Ba2 Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras
26Ac3 Kwelderzegge-associatie
26Ac4 Associatie van Rode bies
27Aa2 Associatie van Strandduizendguldenkruid en Krielparnassia
Fraai duizendguldenkruid kan zich soms vestigen op net opgespoten zandvlakten of open plekken in recent aangelegde gebieden die zich tot natuurgebied ontwikkelen.
Naast Fraai duizendguldenkruid kennen we in Nederland en België nog twee andere soorten uit dit geslacht uit de Gentianenfamilie, namelijk Strandduizendguldenkruid en Echt duizendguldenkruid.
Voor meer uitgebreide informatie over de relaties met andere organismen, het milieu en de ecologie van Strandduizendguldenkruid verwijzen wij naar Weeda, E.J. et al., (1988) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 3: 91.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 478-479. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 573.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 951.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Centáurium pulchéllum