Onder de Waterranonkels is de Middelste (vroeger Fijne) waterranonkel, Ranunculus aquatilis, te herkennen aan de witte bloemen met een gele voet of nagel. De onderwaterbladeren aan de tot 3 m lang wordende waterplanten zijn verdeeld in fijne slippen; de op het water drijvende halfronde en ingesneden bladeren hebben drie lobben die soms eindigen in draadvormige punten. De vruchtstelen zijn ongeveer even lang als de ertegenover staande bladeren en zijn zelden langer dan 5 cm. De nieuwe Nederlandse naam voor deze waterranonkelsoort is Middelste waterranonkel.
Binnen de Ranonkelfamilie, meer specifiek binnen het geslacht Ranunculus of Boterbloem, onderscheiden we een achttal soorten die weliswaar op het droge kunnen gedijen, maar hun beste ontwikkeling hebben als ze in het water staan. Deze acht soorten hebben in het Nederlands de naam Waterranonkel en werden vroeger wel in een apart wetenschappelijk geslacht Batrachium ingedeeld.
De Middelste (vroeger Fijne) waterranonkel, Ranunculus aquatilis L., is een eenjarige of tweejarige plantensoort en tref je aan in stilstaand of langzaam stromend, zoet en soms voedselrijk tot zelfs vervuild water. Aan de tot 3 meter lang wordende stengels staan in en onder het water bladeren die verdeeld zijn in fijne lijnvormige slippen. De tot boven het water uitstekende bladeren, die bij deze soort voorkomen en op het water drijven, zijn vlak uitgespreid en opgedeeld in drie segmenten die naar de rand toe vaak uitlopen in draadvormige punten.
De regelmatige bloemen zijn meestal vijftallig; ze hebben vijf kelkbladen en vijf kroonbladen. De kroonbladen zijn klein, zo tussen 3 en 10 mm. Ze zijn wit van kleur en hebben een gele voet. Deze gele voet noemen we ook wel de nagel van het kroonblad. Het witte vlakke deel noemen we de plaat van het kroonblad. Op de nagel van het kroonblad is een honingbakje te vinden dat cirkelvormig tot omgekeerd eirond is. De bloembodem is fijn behaard. De bloemsteel is ongeveer even lang als het tegenoverstaande blad, dat wil zeggen dat het weinig langer tot zelfs korter kan zijn dan dat blad. De maximale lengte van de bloemsteel, later de vruchtsteel is 50 mm. Na bevruchting groeien de dopvruchten uit tot 1,5-2 mm. Ze kunnen zwak behaard zijn en ze hebben geen vleugel, zoals we die wel vinden bij rijpe Zilte waterranonkels.
De Middelste waterranonkel is tamelijk algemeen in rivierdalen en de duinstreek. Meestal valt de plek waar ze staat in de zomer droog, dan vormt de plant bladeren met korte en stijve slippen. Ze blijft wel normaal bloeien.
05 Klasse der Fonteinkruiden
05Bc Verbond van de Fijne fonteinkruiden
Van de Middelste waterranonkel is een tweetal ondersoorten bekend die aan verschillende milieus zijn aangepast. De variëteit aquatilis verdraagt hogere concentraties van bepaalde ionen in het water dan de variëteit diffusus. Dat de var. aquatilis meer chloride verdraagt blijkt ook wel uit het feit dat deze variëteit af en toe in brak water wordt aangetroffen.
Meer informatie over de ecologie van de Middelste (voorheen Fijne) waterranonkel en de relaties met andere organismen en het milieu is te vinden in Weeda, E.J. et al., (1985) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 1: 251.
Flora Europea, Volume I (1964): 237 beschrijft duidelijk de twee soorten Ranunculus peltatus, Grote waterranonkel, en Ranunculus aquatilis (of Batrachium gilibertii), Middelste waterranonkel. De grootte van de bloemen van beide soorten is onderscheidend en de lengte van de vruchtstelen: bij de Grote meer dan 5 cm, bij de Middelste (vh. Fijne) minder dan 5 cm.