Kruipbrem is evenals Stekelbrem en Verfbrem een lage bremsoort, zeg maar een minibrem van nog geen 40 cm hoog. Kruipbrem is in het voorjaar een opvallende soort van onze Struikheide-velden. Aan de gele bloemdelen zijn duidelijk de kenmerkende vormen van de kroonbladen bij de Vlinderbloemenfamilie terug te vinden, zoals vlag, zwaarden en kiel. Deze gele bloemen en de fris-groene stengels en bladeren steken goed af tegen de in mei en juni nog wat donker uitziende planten van de Struikhei. Kruipbrem bloeit wat later dan Stekelbrem, en is daarvan goed te onderscheiden. De laatste heeft een wat meer opgerichte groeiwijze en meestal heel duidelijke stekels. Beide soorten zijn kenmerkend voor de droge heide.
De meerjarige Kruipbrem, Genista pilosa L., uit de Vlinderbloemenfamilie of Fabaceae behoort tot het geslacht Heidebrem, of Genista.
De planten hebben ondergronds een stevige penwortel met uitgebreid wortelstelsel met wortelknolletjes, waarin de Rhizobiumbacterie symbiotisch leeft die voor de binding van stikstof zorgt. Op de penwortel heeft de plant een klein liggend stammetje.
De niet geurende bloemen staan tijdens de eerste bloeiperiode in mei in min of meer eindstandige trossen. De heldergele vlinderbloempjes hebben een vlag en kiel die ongeveer even lang zijn en wel om en nabij de 8-10 mm. De bloemdelen zijn bezet met aangedrukt zilverig haar. Ook de kleine kelk en de peulvrucht zijn behaard. De kelk bestaat uit een duidelijke drietandige onder- en tweeslippige bovenlip. De bloemen die later in het jaar tot in de herfst verschijnen staan meer verspreid aan de stengels in de bladoksels. De bloemstelen zijn niet voorzien van een steelblaadje, hetgeen een onderscheid is met de Verfbrem die twee kleine steelblaadjes heeft.
De groene smalle langwerpige peul wordt droog en bruin vòòr het openspringen.
Het verspreidingsgebied of areaal van Kruipbrem omvat het midden en het atlantisch deel van Europa. De soort groeit op rotsige bodems maar ook op droge zandige grond zoals heidevelden. In lichte bossen en op droge bermen tref je de soort ook wel aan. Een iets lemige bodem vinden de planten wel prettig.
Samen met Stekelbrem komt Kruipbrem volgens de Veldgids van de Nederlandse Plantengemeenschappen voor in de associatie van Struikhei en Stekelbrem.
De naam Brem is net als het woord Braam van origine in gebruik voor Stekel (vergelijk hiermee het begrip braam aan een mes of metaal). De Gewone Brem heeft echter geen stekels en de Kruipbrem heeft die evenmin. In de oudheid gebruikte Vergilius al de naam Genista voor de Brem. Nu geldt Genista echter het geslacht Heidebrem, terwijl Cytisus voor het geslacht Brem in gebruik is gekomen. De voortkruipende groeiwijze en de kleine bremachtige bloemen bepaalden de naam Kruipbrem; het begrip 'pilosa' is vertaald behaard (met dank aan Jan van Twisk).
Kweekvarianten van de Kruipbrem zijn overigens als tuinplant in gebruik.
Uitgebreidere informatie over de ecologie van de Kruipbrem en de relaties van deze soort met andere organismen en het milieu kunnen gevonden worden in Weeda, E.J. et al., (1987) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 2: 114
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 357. Of met de nieuwste druk van deze flora: Duistermaat, H(Leni). (2020) Heukels' Flora van Nederland, 24ste druk: 336-337.
Een andere determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 755.
Schaminée, J., Sýkora, K., Smits, N. en Horsthuis, M., 2010, Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland, KNNV Uitgeverij Veldgids nr 25, pp. 250-252.
Met dank aan Jan van Twisk voor de informatie over enige kenmerken en de naamgeving.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Genísta pilósa