In luwe wateren, bijvoorbeeld afgesneden rivierarmen of plassen en petgaten kun je in de tijd dat de plant bloeit de drijvende rozetten zien van Krabbenscheer, Stratiotes aloides. Deze drijvende rozetten bestaan uit een flink aantal dicht op elkaar staande lijnvormige bladeren die spits toelopen en door hun stevige tanden met daarop stekels opvallen. De toppen van de bladeren steken boven water uit, net als de witte bloemen.
Een opmerkelijke drijvende waterplant is Krabbenscheer, Stratiotes aloides L., uit de Waterkaardefamilie of Hydrocharitaceae. De planten springen in het oog als ze bloeien, want dan drijven de rozetten op het wateroppervlak. Op een kort stammetje staat een rozet die bestaat uit een flink aantal lancet- tot lijnvormige bladeren die langzaam toelopen in een spitse punt. De bladeren kun meer dan een decimeter lang zijn. De rand van de bladeren is sterk getand en op elke tand staat een naar voren gerichte stekel, wat best enige afschrikkende werking heeft. Je zult de planten niet snel met de blote hand uit het water willen halen. In de bladeren is de middennerf duidelijk te zien.
In de oksels van deze lange bladeren kunnen zich in het voorjaar uitlopers ontwikkelen die aan hun uiteinde een nieuwe jonge plant vormen. Daardoor vermeerderen de planten zich vegetatief en ontstaan hele klonen van allemaal vrouwelijke planten of allemaal mannelijke planten.
In de voorzomer ontwikkelt zich vanuit het centrum van de rozet in de oksels van een of meer bladeren een korte afgeplatte bloemsteel met een schede die bestaat uit twee schutbladeren die lijken op de scharen van een krab. De bloemen hebben witte bloembladen en veel gereduceerde meeldraden, de staminodiën. Aangezien het een tweehuizige plantensoort is, zijn de bloemen ofwel mannelijk ofwel vrouwelijk bloeiend. Je ziet dan ook hele groepen van planten met allemaal hetzelfde type bloem. Bevruchting geschiedt slechts sporadisch doordat mannelijke bloeiende en vrouwelijk bloeiende klonen lang niet altijd bij elkaar in de buurt liggen. Bevruchters zijn onder meer vliegen die afkomen op de aasgeur die de planten afgeven.
De mannelijke bloemen hebben naast de staminodiën meestal 12 echte meeldraden binnen het bloemdek. Er staan 3 tot 6 bloemen binnen een bloemschede waarvan er telkens maar één bloeit. In de schede van een vrouwelijk bloeiende plant staat steeds maar een bloem. Zo'n vrouwelijke bloem heeft een onderstandig vruchtbeginsel dat onder het bloemdek versmald is, waardoor dit lijkt op een bloemsteel. Binnen een vrouwelijke bloem vind je 6 stijlen die ieder twee stempels hebben, waardoor in een vrouwelijke bloem totaal 12 stempels te vinden zijn. Verder staan ook in een vrouwelijke bloem veel gereduceerde meeldraden, zogenaamde staminodiën.
Gezien de beperkte bestuiving en bevruchting zie je weinig vruchtvorming. De vruchten zijn groene doosvruchten waarin zich de zaden ontwikkelen. De zaden zijn bruin van kleur, en hebben de vorm van worstjes. Ze zijn een cm lang en een paar mm breed.
Krabbescheer komt voor in stilstaande wateren van 50 cm tot maximaal 2 meter diep en draagt bij aan de verlanding van plassen, meren en afgesloten rivierarmen tot laagveen.
MM_170724
Het verspreidingsgebied van Krabbenscheer omvat het noorden en midden van Europa en het westelijk deel van Siberië. De plant is gebonden aan zoet tot heel licht brak water in sloten in het veen, in petgaten, ondiepe meren en afgesneden rivierarmen. In de winter zakken de planten naar de bodem en overwinteren daar. Mocht er dan hoog water optreden, zodat een afgesloten rivierarm tijdelijk weer in verbinding komt met het open gedeelte van de rivier, dan heeft dat weinig gevolgen voor de populatie, maar wanneer het hoogwater optreedt in de lente of zomer als de planten drijven, is dat funest omdat de planten dan met de stroom meegevoerd worden en uit die afgesneden rivierarm verdwijnen. Dit verschijnsel heeft zich enige jaren geleden voorgedaan, waardoor de populatie uit de Oude Waal, een afgesneden rivierarm van de Waal in de Ooijpolder bij Nijmegen, destijds met het voorjaarshoogwater is verdwenen.
Krabbenscheer hoort in de laagveengebieden tot de belangrijkste vormers van het laagveen en dus van de verlanding.
De verbreiding van de soort vindt voornamelijk plaats door uitlopers van een moederplant waaraan kleine nieuwe planten ontstaan.
Opmerkelijk is de vorm van de schutbladeren die de schede vormen van de bloem(en). Zij lijken een beetje op de scharen van krabben, waaraan de soort zijn Nederlandse naam te danken heeft.
Als u geïnteresseerd bent in meer uitgebreide gegevens over de ecologie
van Krabbenscheer, de relaties met andere organismen en het milieu, dan vindt u dat in Weeda,
E.J. et al., (1991) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun
relaties. Deel 4: 231-235.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan
gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van
Nederland, 23ste druk: 83.
Een andere determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 213-214.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Stratiótes aloídes.
In het Duitse taalgebied: Krebsschere, Froschbissgewächse; Kosmos Naturführer (2017). In Rothmaler, W. (1981) worden als andere soortsnamen ook Wassersäge enWasseraloe gegeven.