Klein timoteegras, Phleum nodosum, is een soort die vaak over het hoofd wordt gezien. Het lijkt in veel opzichten op Timoteegras, en werd ook wel als een ondersoort ervan gezien. Of dat echt zo is? Onder Bijzonderheden wordt daartegen een argument gepresenteerd. Een belangrijk verschil is de lengte van de bloeiwijze, deze zou kleiner zijn dan 6 cm. Bij een aantal verzamelde exemplaren was dat niet meer dan 2 tot 4 cm. Timoteegras heeft een aarpluim met een lengte van tenminste 6 cm. Diagnostische kenmerken voor Klein timoteegras: de knolvormig verdikte basis van de stengel, de plant is niet hoog, 10-50 cm, daarnaast zijn de bladeren relatief kort. Een ander verschil ligt in de vorm van het tongetje, bij Timoteegras is dat redelijk symmetrisch en tot 6 mm lang, bij Klein timoteegras is dat slechts tot 4 mm, asymmetrisch met een grote driehoekige tand. De kelkkafjes in de cilindrische aar-pluimen zijn kort genaald.
Klein timoteegras, of Phleum pratense subsp. serotinum (Jord.) Berher (volgens de nieuwste 24ste druk van de Heukels Phleum nodosum L.), valt door zijn grootte en groeiwijze op. De soort is een overblijvend inheems gras dat behoort tot de Grassenfamilie of Poaceae. Het vormt tamelijk losse pollen, met rechtopstaande of iets liggende halmen, en groeit uit met korte bovengrondse uitlopers of stolonen. De ondereinden van de stengels zijn vaak, over een lengte van enkele centimeters, knolvormig verdikt. De hoogte is 10-50 cm, gemiddeld heel wat lager dan de 40-150 cm van Timoteegras.
De bladeren zijn onbehaard en relatief kort, met een duidelijke middennerf en vlakke ribben. Het tongetje is asymmetrisch, met een grote tand en vaak ook nog een kleinere, en is 2-4 mm hoog.
De bloeiwijze is een compacte, cilindrische, aarvormige pluim van ten hoogste 6 cm lengte. De eenbloemige aartjes zijn zonder de naalden 2-3 mm lang. De grasbloem is in de kelkkafjes verborgen. Deze kelkkafjes hebben een duidelijke rug, waarop haren staan ingeplant, ze dragen aan de top een korte naald van ongeveer ½-1 mm. De binnenste of kroonkafjes, palea en lemma, zijn ongeveer even lang.
Klein timoteegras is redelijk resistent tegen droogte. Het komt voor op vochtige tot droge, vrij voedselarme, grazige grond.
GB_131015
Klein timotheegras komt voor door geheel Europa, van Scandinavië tot Portugal en van de Britse eilanden tot op de Balkan. In Nederland door het hele land voorkomend, waarschijnlijk plaatselijk vrij algemeen, maar doordat de soort over het hoofd wordt gezien is de verspreiding onvoldoende bekend. In België bijna nergens algemeen.
Volgens Schaminee et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen, is Klein timoteegras een kensoort van de Struisgras-orde [14B]. De soort komt voor in de volgende plantengemeenschappen:
14Bb1 Associatie van Schapengras en Tijm
14Bb2 Duin-Struisgras associatie
14Bc1 Associatie van Vetkruid en Tijm
14Bc2 Associatie van Sikkelkaver Zachte haver.
Volgens Hubbard (1968) moet Klein timoteegras niet als een ondersoort van Timoteegras worden gezien. Dit forsere gras zou een chromosoom aantal hebben van (2n=) 42, terwijl Klein timoteegras een aantal kent van (2n=) 14 chromosomen. De juiste wetenschappelijke naam zou dan zijn: Phleum bertolonii DC.
Verschillende variëteiten van dit gras worden gewaardeerd voor permanente graslanden (weilanden). Het heeft een goede verteerbaarheid voor vee en het geeft een goede opbrengst. In combinatie met andere kruiden vormt het een stevige grasmat.
Meer informatie over de ecologie van Klein timoteegras, de relaties met andere organismen en met het milieu is te vinden in Weeda, E.J. et al., (2003) Nederlandse Oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 5: 179.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 230. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, H(Leni). (2020) Heukels' Flora van Nederland: 273. In deze flora luidt de wetenschappelijke naam Phleum nodosum.
Determinatie is ook goed mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 23ste druk: 876.
Uitspraak van de wetenschappelijke naam: Phléum praténse subsp. serótinum.